Выбрать главу

Lockridge's houding verslapte. Hij drukte zijn sigaret uit en staarde naar zijn handen. ‘Ik ben zo stom geweest om dat tegen de pers te zeggen,’ vervolgde hij moedeloos. ‘Met nog een paar andere opmerkingen. Maar ze schijnen hier tegenwoordig niet zo op Zuiderlingen gesteld te zijn. Mijn advocaat zegt dat de liberalen hier mij voor een racist uitmaken. Verdraaid, waar ik vandaan kom, heb ik nog nooit een kleurling gezien; en je kunt moeilijk antropologie studeren en er tegelijk allerlei rassenvooroordelen opnam houden; die straatschuimers waren trouwens blanken. Maar dat alles schijnt voor de mensen geen enkel verschil te maken.’ Hij werd nu nijdig op zichzelf. ‘Sorry, miss,’ zei hij. ‘Het was niet mijn bedoeling te gaan janken.

Zij maakte een gebaar in zijn richting, maar beheerste zich. Hij keek op en bemerkte dat op het vreemde, prachtige gezicht een trotse, haast aanmatigende uitdrukking lag. Toch praatte zij vriendelijk, teder bijna: ‘U hebt een vrij hart. Daar had ik op gehoopt.’

Opeens werd zij een en al onpersoonlijke zakelijkheid. ‘Hoe zijn uw vooruitzichten bij het proces?’

‘Niet zo best. De rechtbank heeft me een advocaat toegewezen en deze zegt dat ik doodslag moet bekennen, zodat ik er met een lichte straf afkom. Maar daar ben ik het niet mee eens. Het is niet juist.’

‘Ik neem aan dat u geen geld hebt om een langdurig proces te voeren?’

‘Nee,’ zei hij. ‘Ik heb tot nu toe van een studiebeurs geleefd. Mijn moeder verzekert me dat zij bereid is een hypotheek op haar huis te nemen om de kosten te betalen; zij is weduwe en geen van mijn broers is rijk. Ik zou het verschrikkelijk vinden als zij dat zou moeten doen. Als ik win, zou ik de schuld natuurlijk terugbetalen. Maar als ik verlies.’

‘Die kans bestaat,’ antwoordde zij. ‘Vergis ik me als ik geloof dat William Ellsworth in Chicago een van de beste strafpleiters van het land is?’

‘Hè? Wel… hij… men zegt dat hij praktisch nooit een zaak verliest.’ Lockridge was als verlamd, zijn mond viel open. Hij begon te beven.

Storm Darroway streek langs haar kin. ‘Een goed detectivebureau moet de leden van die straatbende kunnen opsporen,’ zei zij nadenkend. ‘Voor de rechtbank zou men kunnen vaststellen waar zij zich die avond bevonden, en in een bekwaam kruisverhoor zou men kunnen constateren of ze liegen. Misschien kunnen we ook iemand vinden die een gunstig getuigenis over uw karakter wil geven. Op uw leven is toch niets aan te merken, wel?’

‘Nou ja.’ Lockridge klemde zijn tanden opeen en glimlachte wrang. ‘Dat is wel behoorlijk geweest. Maar hoor eens, het zou een fortuin kosten!’

‘Ik heb een fortuin.’ Zij wimpelde de vraag af, en naar voren leunend trachtte zij met glanzende ogen tot ieder detail van zijn persoonlijkheid door te dringen. ‘Vertel me over uzelf. Ik heb gegevens nodig. Waar hebt u die gevechtsopleiding gehad, waar u over sprak?’

‘Marinierskorps. Ik heb op Okinawa gelegen, kreeg er belangstelling voor karate en heb er een cursus gevolgd.’ In zijn koortsachtige verwarring bemerkte hij nauwelijks hoe zij heel zijn leven uit hem te voorschijn trok: zijn jeugd, werken, zwerven in de bossen, jagen, vissen; de rusteloosheid die pas eindigde toen hij op zijn zeventiende in dienst ging; de verrassende ontdekking van andere landen en andere mensen, een wereld die groter was dan hij ooit had kunnen dromen; het verlangen om te gaan studeren. ‘In dienst heb ik heel veel gelezen. Toen ik terugkwam in de States, ben ik van mijn spaargeld gaan studeren, ik besloot antropologie te doen. De universiteit hier heeft een uitstekende antropologische faculteit en ik ben — ik was hard aan het blokken voor mijn doctoraal. Daarna promotie. Ik zou een fijn leven kunnen hebben. Ik houd van primitieve mensen. Je hoeft er niet romantisch over te doen, hun moeilijkheden zijn even groot als de onze — of groter, maar zij bezitten iets dat wij verloren hebben.’

‘Hebt u reizen gemaakt?’

‘Wat veldwerk, bijvoorbeeld in Yucatán. We zouden er deze zomer weer heen gaan. Maar ik veronderstel dat ik daar niet meer op hoef te rekenen. Zelfs als ik op tijd vrijkom, zien ze me hier waarschijnlijk liever gaan dan komen. Nou ja, ik zal wel ergens anders terecht kunnen.’

‘Wie weet.’

Storm Darroway keek om zich heen, behoedzaam als een lynx. De bewakers, minder verveeld dan anders, keken naar haar, maar als zij zacht praatte, konden ze haar niet verstaan.

‘Luister, Malcolm Lockridge,’ zei zij. ‘Kijk me aan.’

Met genoegen, dacht hij. Een huivering van opwinding liep langs zijn rug.

‘Ik zal Ellsworth betalen om u te verdedigen,’ zei zij. ‘Ik zal hem opdragen niet op de kosten te letten. Als u veroordeeld wordt, zal hij in beroep gaan. Maar ik denk niet dat dat nodig zal zijn.’

Lockridge kon alleen maar fluisteren: ‘Waarom?’

Zij wierp het hoofd in de nek. De lange lokken dansten en hij zag een kleine, doorschijnende knop in haar linkeroor. Een gehoorapparaat? De gedachte dat ook zij ergens mee tobde en onvolmaakt was, gaf hem een warm gevoel. De muren tussen hem en de buitenwereld stortten in, het was of hij in de lentezon zat.

‘Laten we zeggen dat het verkeerd is een leeuw in een kooi te zetten,’ antwoordde zij. Het was geen aanstellerij van haar; de woorden klonken oprecht. Haar gezicht nam weer een nietszeggende uitdrukking aan. Zij zat volmaakt ontspannen en vervolgde op koele toon: ‘Bovendien heb ik hulp nodig. Het is een gevaarlijke opdracht. U lijkt me daarvoor geschikter dan een willekeurige slogg die ik van de straat zou oppikken. En u zult er goed voor worden betaald.’

‘Miss,’ stamelde hij, ‘ik wil geen enkele betaling… nergens voor.’

‘U zult in ieder geval reisgeld nodig hebben,’ zei zij hem. ‘Onmiddellijk na het proces zal Ellsworth u een envelop geven met een cheque en instructies. Intussen moet u met geen woord over mij spreken. Als iemand vraagt wie uw verdediging betaalt, zeg dan een rijke verre bloedverwant. Is dat duidelijk?’

Pas later, toen hij het gehele fantastische gebeuren trachtte te verwerken, vroeg hij zich af of zij misschien een misdadigster was, maar hij weigerde zoiets te geloven. Nu drong alleen maar tot hem door dat zij hem een bevel gaf, en hij knikte sprakeloos.

Zij stond op en ook hij kwam wankelend overeind. ‘Ik kom hier niet meer terug,’ zei zij. Zij reikte hem de hand, een korte, stevige druk. ‘We ontmoeten elkaar weer als u vrij bent, in Denemarken. En nu, tot ziens en goede moed.’ Hij keek haar na tot zij verdwenen was en staarde vervolgens naar de hand die zij had gedrukt.

2

14 september had er in haar brief gestaan, ‘s morgens om negen uur. Lockridge was al vroeg wakker, kon de slaap niet meer vatten en stond tenslotte op om een lange wandeling te gaan maken. Hij wilde afscheid nemen van Kopenhagen. Welke opdracht Storm Darroway ook voor hem had, hier zou het waarschijnlijk niet zijn — gezien de instructies om rugzakken te kopen voor twee personen, een geweer en een pistool — en hij was verliefd geworden op de stad.

Fietsers zwermden door de straten, schoten tussen het gemotoriseerde verkeer door: de laatste golf mensen op weg naar hun werk. De fietsers zagen er niet zo somber uit als Amerikaanse forensen: rustige, gezette mannen, jonge kerels in colbert of met een studentenmuts, meisjes met frisse gezichten en wapperende, blonde haren, van allen straalde de levenslust af. Het vrolijke klatergoud van Tivoli bruiste als champagne in zijn bloed, maar ook elders proefde je een sfeer als van het oude Wenen. Je hoefde alleen maar Langelinie af te lopen, de geur van de zee op te snuiven, schepen uit alle windstreken aan de kade te zien; even een kort oponthoud om de kleine zeemeermin te groeten; dan langs het koninklijke Amalienborg, links af langs de gracht door Nyhavn, waar eeuwenoude zeemanskroegen nasoesden bij de herinnering aan het plezier van de voorbije nacht; dwars over Kongens Nytorv en vlug even een biertje drinken op een caféterras; verder maar weer te midden van renaissancekerken, paleizen en handelshuizen met hun slanke koperen torentjes die speels en sierlijk naar de hemel wezen.