De jongen grijnsde. ‘Een tijdje geleden hoorden we iemand rondsluipen. Ik heb haar ontdekt en gevangen. Een schatje, hè?’
‘Lynx!’ jammerde Auri in haar eigen taal. Zij wankelde naar hem toe. De jonge krijger sleurde haar aan de riem achteruit. Zij viel op haar knieën.
‘Lynx, ik was naar het woud ontkomen, maar ik moest terugkomen om te zien of jij…’ Zij kon niet verder spreken.
De afschuwelijke situatie verlamde Lockridge.
‘Zo zo,’ glimlachte Widucar. ‘De goden schijnen je te mogen, Duno.’
‘Ik heb gewacht tot je terugkwam, hoofdman,’ zei de jongen een beetje schijnheilig. ‘Mag ik haar nu meenemen?’ Widucar knikte. Duno kwam overeind, greep Auri bij het haar en dwong haar op te staan. ‘Kom mee, jij,’ zei hij. Zijn halfgeopende mond glinsterde vochtig.
Auri gilde en trachtte zich te bevrijden. Hij gaf haar een daverende oorvijg. ‘Lynx,’ snikte zij: een gruwelijk, schurend geluid, wanhoop die zich in woorden trachtte te uiten.
‘Het mag niet!’
Lockridge brak door zijn verdoving heen. Hij begreep wat zij bedoelde. Totdat de vloek die op haar rustte, was opgeheven, betekende het voor haar de dood en erger dan de dood indien zij met een man zou slapen. Het deed er niet toe dat het bijgeloof was; hoe zou zijn eigen zuster op zoiets reageren? ‘Nee!’ schreeuwde hij.
‘Wat?’ zei Widucar.
‘Ik ken haar.’ Lockridge struikelde over zijn woorden. Hij schudde de aanvoerder bij de schouders. ‘Zij is heilig, onaantastbaar — wie haar schendt, zal vervloekt zijn.’
De mannen rond het vuur, die geamuseerd hadden toegekeken, sprongen overeind en kwamen dreigend naderbij. Widucar keek verstoord. Maar Duno, verhit als hij was, snauwde: ‘Hij liegt!’
‘Ik zweer het bij alles wat je wilt,’ zei Lockridge.
‘Wat is de eed van een tovenaar waard?’ spotte Duno. ‘Als hij bedoelt dat zij maagd is, nou, heeft dat ons ooit schade berokkend? En iets anders kan zij niet zijn. Ze hebben hier geen heilige vrouwen, behalve dan dat ene oude wijf en die heeft in haar jonge jaren heel wat kinderen gehad.’ Widucar ogen gingen van de een naar de ander. Hij plukte aan zijn baard en zei ongerust: ‘Zeker… zeker,… maar ik zou toch het zekere maar voor het onzekere nemen.’
‘Ik ben een vrij man,’ zei Duno scherp. ‘Wat er ook gebeurt, kome op mijn hoofd neer.’ Hij lachte. ‘En ik weet al wat er het eerst zal gebeuren. Kom?’
‘Jij bent de aanvoerder,’ schreeuwde Lockridge woedend tegen Widucar. ‘Verbied het hem!’
De Yütho zuchtte. ‘Dat kan ik niet. Zoals hij zei: hij is een vrij man.’ Hij keek de Amerikaan met een sluwe blik aan. ‘Ik heb mensen gezien die bezeten waren door de angst voor de goden. Jij ziet daar niet naar uit. Misschien begeer je haar voor jezelf?’
Auri haalde haar nagels over het grijnzende gezicht van Duno. Hij pakte haar bij de arm en wrong deze achter haar rug. Zij wankelde voor hem uit.
En haar vader en broer lagen op het veld als voedsel voor de raven… In een flits ging Lockridge tot actie over.
9
Widucar stond het dichtst bij hem. Lockridge draaide zich bliksemsnel om en plantte zijn vuist in de maagstreek van de aanvoerder, juist beneden de ribben. Hij kneusde zijn hand op de stevige spieren die de stoot opvingen; de man wankelde echter en sloeg tegen de grond.
De sproetige knaap die de toorts droeg liet deze vallen en hief zijn bijl. Lockridge's marinierstraining was op de situatie berekend. In één stap was hij bij hem. Met de zijkant van zijn hand sloeg hij de jongen tegen de keel. De Yütho kreunde, zakte ineen en bleef stil liggen.
Voordat hij het wapen van zijn tegenstander kon grijpen, voelde Lockridge hoe iemand hem van achteren besprong. In een reflex bracht hij zijn polsen voor zijn keel Een paar armen sloten zich erom heen. Hij voelde de ruige haren, rukte zijn armen zijwaarts en bevrijdde zich uit de wurgende greep. In één enkele beweging draaide hij zich om, plaatste een been achter de enkels van de krijger en duwde. Weer één uitgeschakeld!
De mannen rond het vuur stieten een luid gebrul uit en vielen op hem aan. Lockridge griste de fakkel van de grond. Een vurige streep als de staart van een komeet flitste door de lucht toen hij de fakkel naar de ogen van de voorste man smeet. De aanvaller wankelde terug om te voorkomen dat hij verblind zou worden. Twee anderen vielen in een verwarde hoop armen en benen vloekend over hem heen.
Lockridge sprong over het vuur. Daar stond Duno alleen, met open mond van verbazing. Toen de Amerikaan echter op hem toe kwam, liet hij de riem waarmee Auri gebonden was, los. Hij kon zijn bijl niet snel genoeg bereiken, maar hij griste zijn vuurstenen dolk uit de schede en viel Lockridge met een bovenhandse beweging aan.
Met één pols blokkeerde Lockridge die aanval. Het scherpe lemmet gleed langs zijn onderarm en bloed poot uit de snede. Lockridge merkte het niet. Hij bracht zijn knie omhoog. Duno gilde en wankelde achteruit.
‘Lopen, Auri!’ schreeuwde Lockridge.
Hij had er nog maar twee van de tien buiten gevecht gesteld.
De anderen stormden om het vuur heen op hem af. Tegen zo velen was hij niet opgewassen, maar hij kon in ieder geval tijd proberen te winnen. Hij rende weg. Een speer sloeg naast hem in de grond.
Hij bleef staan, rukte het wapen los en keerde zich naar de aanvallers. Probeer niet met dit ding te steken, dacht hij terwijl zijn slapen bonkten. Zo'n lange rechte stok is beter te gebruiken. Met beide handen hield hij hem in het midden vast en balancerend op zijn tenen wachtte hij af.
De mannen stortten zich op hem. In een razend nummertje stafschermen pareerde hij hun slagen en stoten. De stok kwam krakend op een hoofd neer, brak vingers die een bijl vasthielden, ramde een maagstreek, schoot tussen de benen van de aanvallers en bracht hen ten val, suisde in het rond en trof keer op keer kletsend en bonkend doel. In het nachtelijk duister klonk het geluid van slagen, gekreun en kreten; tanden en ogen blonken op in het licht van het kampvuur. Plotseling en onbegrijpelijk stond Lockridge alleen. Drie Yüthoaz wentelden zich kreunend in het duister aan zijn voeten. De anderen waren er hals over kop vandoor gegaan. Hijgend stonden zij bij het vuur naar hem te loeren. Hij zag dat hun flanken dropen van het zweet.
‘De Maruts mogen jullie halen!’ brulde Widucar. ‘Hij is maar een mens!’ Maar zijn vier volgelingen bleven op een veilige afstand. Zij waagden het zelfs niet een boog te spannen.
De hoofdman was weer op adem gekomen en ging nu alleen tot de aanval over. Lockridge sloeg naar hem met de stok. Met toegeknepen ogen had Widucar daarop gewacht. Hij pareerde met zijn strijdbijl. Het geweld van de slag trok door Lockridge's botten. Zijn verdoofde handen lieten het wapen los. Widucar schopte het buiten zijn bereik, stiet een overwinningskreet uit en stapte naderbij. Op dit moment kwamen van andere kampvuren, waar men het lawaai gehoord had, mannen toegelopen.
Lockridge sprong op de Yütho af. Opnieuw ving hij een neerwaartse slag op. Zijn schouder stootte tegen die van Widucar. Vaag voelde hij een baard over zijn huid schuren. Hij pakte een arm in een houdgreep. Een wrede, korte ruk — de arm brak met een knal als van een pistoolschot — krimpend van pijn wankelde Widucar opzij, huilend tussen opeengeklemde kaken door.
Een grote kerel van een ander kampvuur had Lockridge met opgeheven bijl bijna bereikt. Hij was gekleed in een tuniek. Lockridge zette zich schrap, ontweek de slag en ving de aanvaller op zijn heup op; zijn vingers grepen het ruwe weefsel vast en met een enkele judobeweging liet hij de man door de lucht vliegen. Twee meter verder smakte hij in de struiken. Luide uitroepen van woede en schrik klonken door de nacht. De mannen trokken zich terug, hun schaduwen verdienen in het duister. Lockridge greep Widucars bijl, zwaaide hem boven zijn hoofd en liet een oorlogskreet klinken.