Выбрать главу

Buiten hurkte Mikkel Mortensen met zijn vrouw en kroost. De Amerikaan voelde zich beslist niet prettig toen hij aan hen dacht, en nog minder omdat zij het hem in het geheel niet kwalijk namen dat hij een rustplaats had gekomen die ten miste enigszins droog was: zij hielden hem immers voor een Adelsmand. Fledelius had erop aangedrongen. We hebben geheime zaken te bespreken, u en ik, en als we morgen op pad gaan, heb ik met mijn versleten botten al mijn adem nodig om vooruit te komen.’

Het was uitgesloten geweest om paarden mee te nemen door de smokkeltunnel die onder de wallen van Viborg doorliep De vluchtelingen bevonden zich nog betrekkelijk dicht bij de stad, maar buiten heerste een troosteloze verlatenheid en het duister werd nu en dan alleen onderbroken door een bliksemflits. Op die momenten staken ieder twijgje heide, iedere vallende regendruppel en ieder waterstroompje op de doorweekte bodem korte tijd scherp af in het verblindend witte licht.

Er was geen vuur en binnen in de hut was het donker en koud. Lockridge's kletsnatte kleding was erger dan nutteloos. Evenals Fledelius had hij zich op zijn broek na uitgekleed; hij zat met zijn armen om zijn ribben geklemd en probeerde het klapperen van zijn tanden tegen te gaan. Naakt en ongestoord lag Auri te slapen. Eigenlijk had hij een van de kinderen van de herbergier binnen moeten halen in plaats van haar; maar in deze wereld van ijzer en wreedheid had Auri meer behoefte aan zijn nabijheid dan de kinderen aan een dak boven hun hoofd.

Een bliksemflits doorkliefde de lucht, onmiddellijk gevolgd door de donder. Gedurende een kort moment was het verweerde gezicht van Jesper Fledelius zichtbaar in de deuropening, als een waterspuwer aan een middeleeuwse kathedraal. Toen was alles weer volslagen donker. De wind huilde. ‘Begrijp me goed,’ zei de Deen ernstig, ik ben een goed christen. Ik wens niets van doen te hebben met die lutherse ketterij die de jonkers en hun stroman van een koning aan het koninkrijk trachten op te dringen en zeker ook niet met de heidense praktijken van de heksen. Maar toch bestaat er evenzeer witte magie als zwarte. Is het niet zo? En het is altijd al een oud gebruik geweest om offers te brengen aan de ongeziene machten. Het is werkelijk de Satan niet die zij aanroepen, die arme onwetende boeren die aan de vooravond van mei en ook morgen bijeenkomen. En evenmin de valse goden, waarvan je lezen kunt in de kronieken van Saxo Grammaticus. Viborg heette vroeger Vebjörg, Heilige Berg. Waar nu de kathedraal staat, bevond zich een heiligdom van ver voor de tijd toen Odin zijn volk uit het Oosten hierheen voerde. Aard- en watergeesten — zou men hen niet mogen aanroepen zonder een zware zonde te begaan? Dezer dagen heeft de boer vaak niemand anders tot wie hij zich kan wenden.’ Zijn voeten schuifelden over de vochtige grond. ‘Ikzelf sta echter alleen maar in contact met het Verbond, ik ben er geen lid van.’

‘Ik begrijp het,’ zei Lockridge.

Hij geloofde dat hij dat naar waarheid kon zeggen, en er was hem meer duidelijk geworden dan die woorden uitdrukten. In zijn geest begon zich, vaag nog, een reusachtig patroon af te tekenen: de geschiedenis van de mens was de geschiedenis van de godsdienst.

Dat wat Auri, die te midden van het onweer zo rustig bleef doorslapen, en Auri's volk bezaten, dat wat de Indianen bezaten die hij in Yucatán had leren kennen, en elk primitief volk waarvan hij het bestaan kende en welks beschaving niet geheel en al was ontaard — was geestelijke gaafheid en gezondheid. De vraag of dat voldoende compensatie bood voor alles wat zij misten, was louter een kwestie van smaak. Het feit bleef echter bestaan dat zij één waren met de aarde, de hemel en de zee op een wijze die onbereikbaar was voor hen die de goden buiten zichzelf projecteerden of zelfs het bestaan van goden ontkenden. Wanneer de Indo-Europese volken hun patriarchaal pantheon in een bepaald land importeerden, brachten zij er veel dat goed was; maar zij schiepen tegelijkertijd ook een nieuw en eenzaam mensensoort.

Er viel echter geen scherpe scheidslijn te trekken. De oude goden bleven voortbestaan. Na verloop van tijd gingen zij op in de vreemde goden, deden hen van gedaante veranderen en tenslotte traden de eeuwenoude gestalten weer naar voren en alleen de namen waren veranderd. Dyaush Pitar, met zijn zonnewagen en strijdbijl, werd Thor, wiens wagen getrokken werd door gewone, aardse bokken en wiens hamer de regen bracht welke het leven was. Bloedige offers werden de Roodbaard niet gebracht, hij was immers zelf ook een boer. En toen Odin, de eenogige wolfgod voor wie de krijgsheren mensenoffers brachten, het veld moest ruimen voor Christus en in de herinnering slechts als een kobold voortleefde toen noemde Thor zichzelf St. Olaf, Frey werd St. Erik wiens wagen iedere lente door de velden trok om de gewassen te zegenen, en Zij kleedde zich in de blauwe mantel van de Maagd Maria. En altijd waren er de kleine goden, bosfeeën, kabouters, elfen, zeemeerminnen, die zozeer deel uitmaakten van de wereld, dat men hen zelfs geen goden noemde, en die door de mensen tot symbolen werden gemaakt van bescherming en benadeling, van genegenheid en vrees, van alle wonderlijke geheimen en grillen die deel uitmaakten van het leven.

Lockridge zelf was ongelovig kind van een treurige tijd met te veel verstandelijkheid en te weinig geestelijke vitaliteit, en waaraan, zoals hij nu wel inzag nog slechts een kort bestaan beschoren was en hij wenste geen oordeel te hebben over de objectieve waarheden die in het spel waren. Wat hem betrof, kon Maria inderdaad de Hemelkoningin zijn en de Drievoudige Godin uitsluitend een van de vormen waaronder men haar vroeger had gekend. Een redelijk man als Jesper Fledelius kon daarin geloven. Of wellicht waren beiden ook afschaduwingen van een of andere fundamentele werkelijkheid; of misschien waren beiden alleen maar een mythe. Waar het in de geschiedenis om ging, was niet wat de mensen dachten, maar wat zij voelden.

En in dit grote, traag verlopende conflict en deze vermenging van twee wereldbeschouwingen hadden de strijdende partijen van de tijdoorlog zich gemengd. Gardisten leidden de opmars van de krijgszuchtige stammen en hun strijdbare goden; Wachters vonden heimelijke wegen om te behouden wat oud was en om de invallen naar dat beeld om te vormen. Gardisten dreven het Strijdbijl-volk voort, dat de cultus van het ganggraf uitroeide; maar de veehoeders van de Steentijd werden de landbouwers en zeevaarders van de Bronstijd, de zon was niet langer een vuurgeest, maar de behoeder en de vruchtbaarheid schenkende gemaal van de aarde. Toen kwam het christendom, met zijn boeken en logica, en voor het eerst was er een god die onjuiste opvattingen over zijn natuur bestrafte en weldra behoorden de harten van de mensen aan Maria toe. Met de hervorming keerde Jahweh terug, gewapend met een verschrikkelijk wapen tegen het instinctieve religieuze gevoel — de drukpers — maar de kerk zelf was verdeeld, in diskrediet gebracht en ontkracht; over vijf- of zeshonderd jaar zou de wereld zich haar eigen leegheid bewust worden en gaan uitzien naar een geloof dat dieper ging dan woorden. Lockridge vroeg zich af hoe het honderd jaar na zijn eigen eeuw zou zijn; wat hij er zag, was niet de triomf van de wetenschap, maar mensen die op de hoogten bijeenkwamen in naam van een nieuwe god of van een oude herboren god.

Of van een godin?

‘Hoe is zij tot je gekomen?’ vroeg hij.

‘Ja, kijk.’ Fledelius’ hese, grove stem daalde vol eerbied. ‘Het is nogal een lang verhaal. U moet weten, ik ben… ik was de landheer van Lemvig, zoals mijn voorvaderen vóór mij sinds de tijd van de eerste Waldemar. Het is een arme streek, wij Fledeliussen hebben nooit tot de hoge trotse geslachten behoord, wij stonden dicht bij onze boeren. Vandaag nog bezit de boerenstand van Jutland meer vrijheid dan die van de eilanden, waar lijfeigenen gekocht en verkocht kunnen worden. Op mijn domein ligt een kaempehöj’ — ik ken die grafheuvel, dacht Lockridge bevreemd — ‘waar de mensen kleine offers plachten te brengen. Zij spraken van wondere dingen die men daar van tijd tot tijd kon waarnemen, vreemde wezen die kwamen en gingen, ik weet niet wat al. Maar als de priesters er niets van zeiden, waarom zou ik me dan met oude gebruiken bemoeien? Daar komt maar ongeluk van. De luthersen zullen het nog wel ondervinden, tot rampspoed van het land.