Выбрать главу

‘Maar… maar… waarom ik? U hebt toch uw eigen mensen?’

‘Heb je nooit gehoord dat men het liefst buitenstaanders moet inschakelen als koerier? Een Oost-Europeaan wordt maar al te waarschijnlijk in het oog gehouden, of gefouilleerd. Amerikaanse toeristen komen echter overal. Hun bagage wordt aan de grenzen zelden doorzocht, vooral als ze goedkoop reizen. Als we het tot bladgoud kloppen, kunnen we het goud in onze kleren naaien, in de voering van onze slaapzakken enzovoort. We gaan per motorfiets naar Genève en dragen het daar over aan de juiste persoon.’ Haar ogen namen hem uitdagend op. ‘Voel je er iets voor?’ Lockridge beet op zijn lip. De zaak was te vreemd om het zonder meer te slikken. ‘U denkt toch niet dat ze ons door zullen laten met het arsenaal dat ik gekocht heb?’

‘De wapens zijn alleen bedoeld als een voorzorgsmaatregel gedurende de tijd dat we het goud voor transport klaarmaken. Daarna laten we ze achter.’ Storm Darroway verviel in een kortstondig zwijgen. ‘Ik wil je intelligentie niet beledigen,’ zei zij vriendelijk. ‘Deze zaak impliceert natuurlijk dat we de wet overtreden. Die overtredingen kunnen ernstige vormen aannemen als het op vechten zou uitdraaien. Ik heb een man nodig die het risico aanvaardt en die de moeilijkheden aankan, die zo nodig hard is, maar geen misdadiger die door de kans op persoonlijk voordeel wordt aangelokt. Jij leek de juiste man. Als ik me vergist heb, zeg het dan nu alsjeblieft.’

‘Ja… dat wil zeggen…’ Lockridge probeerde het met een grapje. ‘Als u een James Bond zoekt, hebt u zich inderdaad vergist.’

Zij keek hem niet-begrijpend aan. ‘Wie?’

‘O, niets…’ zei hij, hoofdzakelijk om zijn eigen verbazing te verbergen. ‘Eh… oké, laat ik het duidelijk stellen. Hoe kan ik weten dat u bent wie u voorgeeft te zijn? Misschien is dit een doodgewoon smokkelzaakje, of een zwendel of… of wat dan ook. Zelfs een Russisch foefje. Hoe kan ik dat weten?’

De stad lag ver achter hen, de weg was zo rustig dat zij hem langdurig kon aankijken. ‘Ik kan je niets meer vertellen dan ik gedaan heb,’ zei zij. ‘Mij te vertrouwen hoort ook tot je taak.’

Hij keek in die ogen en gaf zich vol vreugde gewonnen. ‘Oké!’ riep hij. ‘U hebt er een smokkelaar bij.’

Haar rechterhand viel op zijn linker en drukte die. ‘Dank je,’ zei zij en dat was ruim voldoende.

Zwijgend reden zij voort door het groene landschap en door dorpjes met rode daken. Hij smachtte ernaar met haar te praten, maar het is nu eenmaal het recht van de koningin om het gesprek te openen. Toen ze Roskilde binnenreden, waagde hij eindelijk: ‘U kunt me beter wat bijzonderheden geven. De ligging en zo.’

‘Later,’ zei zij. ‘Het is zulk prachtig weer.’

De uitdrukking op haar gezicht was ondoorgrondelijk, maar er lag een zachte trek om haar mond. Ja, dacht hij, als je zo leeft, dan moet je alles wat mooi is aangrijpen, zolang je de kans krijgt. Zij reden langs de grote kathedraal met zijn drie torens en hij wilde wel dat hij iets beters wist te zeggen dan: ‘Wat een kerk, hè?’

‘Er liggen wel honderd koningen begraven,’ zei zij. ‘Maar onder het marktplein liggen de nog oudere ruïnes van de St. Laurens en voor die gebouwd werd, stond er een heidense tempel met drakenkoppen aan de gevelspitsen. Dit was immers de koningsstad van het Denemarken van de Noormannen.’ Er trok een huivering door zijn lichaam. Maar haar stemming waaide voorbij als een wolk voor de wind en zij zei: ‘Wist je dat de moderne Denen de meteorenzwerm van de Perseïden de Laurentiustranen noemen? Het is een volk met een charmante fantasie.’

‘U schijnt zich voor hen te interesseren,’ merkte hij op. ‘Wilde u daarom dat ik hun verleden bestudeerde?’

Zij verstrakte. ‘We hebben een dekmantel nodig voor het geval men ons in het oog zou houden. Archeologische belangstelling is een goed excuus om rond te snuffelen in een zo oud land. Maar ik heb al gezegd dat ik nu niet daarover wil praten.’

‘Neem me niet kwalijk.’

Opnieuw deed ze hem door een plotselinge overgang verbaasd staan. ‘Arme Malcolm,’ plaagde zij. ‘Valt het je zo moeilijk om niets te doen? Kom, we moeten een paar toeristen voorstellen, ‘s nachts in de openlucht kamperen, eten en drinken in armeluiskroegjes, over zijwegen en door vergeten dorpjes trekken, van hier tot Zwitserland. Laten we onze rol maar eens doornemen.’

‘O, als landloper voldoe ik uitstekend,’ zei hij, verlangend haar een plezier te doen.

‘Heb je, afgezien van je studiereizen, veel reizen gemaakt?’ ‘Gaat wel. Een paar trektochten, en op Okinawa ging ik altijd het binnenland in als ik vrij was; en ik ben een keer met verlof in Japan geweest.’

Hij beschikte over voldoende inzicht om de handigheid te bewonderen waarmee ze hem ertoe bracht over zichzelf te vertellen. Maar dat deed niets af van het genoegen van de conversatie. Niet dat hij van nature een opschepper was, maar nu een prachtige vrouw zoveel belangstelling toonde, voldeed hij natuurlijk graag aan haar wensen.

Het eiland gleed regelmatig onder de wielen van de Dauphine door: Ringsted, Sorö, Slagelse en zo naar Korsör aan de Belt. Daar moesten zij de veerboot nemen. Storm — zij had hem toestemming gegeven haar bij de voornaam te noemen; het betekende bijna even veel als een omhelzing-- bracht hem naar het scheepsrestaurant. ‘Dit is een goede gelegenheid om te lunchen,’ zei zij, ‘vooral omdat de dranken in deze internationale wateren belastingvrij zijn.’

‘Wil je daarmee zeggen dat deze zeeëngte extraterritoriaal is?’

‘Zeker. In 1900 of daaromtrent staken Engeland, Frankrijk en Duitsland de koppen bij elkaar en besloten in roerende eensgezindheid dat deze zeearm dwars door Denemarken tot de open zee behoorde.’

Ze zochten een plaats en bestelden akvavit en grote glazen bier. ‘Je weet verschrikkelijk veel van dit land,’ zei hij. ‘Ben je zelf Deense?’

‘Nee, ik heb een Amerikaans paspoort.’

‘Van afkomst dan? Je ziet er niet naar uit.’

‘O nee? Waar zie ik dan naar uit?’ zei ze uitdagend.

‘Ik mag hangen als ik het weet. Een soort vermenging van alles en nog wat, die beter uitgevallen is dan iedere factor afzonderlijk.’

‘Wat? Een Zuiderling die een goed woord over heeft voor rassenvermenging?’

‘Zeg, toe nou, Storm. Kom me niet aandragen met die onzin van: zou je willen dat je zuster ermee trouwde. De mijne is verstandig genoeg om de juiste man voor zichzelf te vinden, ongeacht zijn ras.’

Zij hief haar hoofd op. ‘En toch, ras bestaat,’ zei zij. ‘Niet in de verwrongen twintigste-eeuwse betekenis van het woord, nee. Maar in genetisch opzicht. Er zijn goede stambomen en kreupelhout.’

‘Mm-m, ja, in theorie. Maar hoe kun je ze onderkennen, behalve achteraf aan hun prestaties?’

‘Het is mogelijk. Het begin is er in jullie huidige onderzoekingen naar de erfelijkheidswetten. Eens zal men, nog vóór een mens geboren is, kunnen uitmaken waarvoor hij geschikt is.’

Lockridge schudde het hoofd. ‘Dat idee staat me niet erg aan. Ik blijf erbij dat iedereen als een vrij mens wordt geboren.’ ‘En wat betekent dat?’ hoonde zij. ‘Vrij voor wat? Negentig procent van de mensen zijn van nature tamme huisdieren. Waar het op aan komt, is de bevrijding van de overige tien procent. Maar toch willen jullie vandaag ook hen tot huisdieren maken.’ Zij keek uit het raam naar de sprankelende golven en de zwierende meeuwen. ‘Dat is nu precies die civilisatiezelfmoord waarover je het had. Een kudde merries kan alleen door een hengst worden geleid, niet door een ruin.’