‘Ik ben u nog steeds mijn leven schuldig,’ zei Lockridge. ‘Maar de Koriach is er op het moment niet. Het spijt me.’ Hij kon het niet over zich verkrijgen om in de hut te blijven, waar het bed van de jongen zo keurig opgemaakt was. Hij bracht de hand van de moeder aan zijn lippen en ging naar buiten.
De wind gierde om hem heen en deed de dorre takken kraken. De maan stond hoog aan de hemel en leek kleiner geworden. Heel ver weg hoorde hij de jagers. Maar niets van dat alles was nu belangrijk.
Ik moet voorzichtig zijn, dacht hij op zeker moment. Het minste wat ik doen moet, is Auri weer naar huis brengen. Hij wist niet hoe lang hij al had staan wachten. Een half uur misschien. Toen daalden twee in het groen geklede mannen uit de donkere hemel omlaag en salueerden. ‘Laten we gaan,’ zei hij.
Zij vlogen over het land. Wat hij ervan zag, was hoofdzakelijk één eindeloze nacht. Hier en daar lagen dorpen, geschaard rond de schitterende hooggebouwde paleis-tempels, maar daarvan en van elkaar gescheiden door mijlen en mijlen verlatenheid. Maar dan eens zag hij een ankh, boven op een fabriek. Ja, dacht hij, de Wachters leven dank zij machines, even goed als de Gardisten. Alleen camoufleren zij het wat meer.
Het was niet hun bedoeling dat ik dit alles zou zien. De opzet was dat ik rechtstreeks naar een tunnel zou gaan — als ik het er levend zou afbrengen — en rechtstreeks naar Haar heiligdom verplaatst zou worden.
Het paleis doemde voor hem op; zelfs nu was het zo schitterend, dat de gedachte dat dit alles zou verdwijnen, hem pijn deed. Zijn begeleiders brachten hem naar een terras waar jasmijn de verwarmde lucht parfumeerde en waar een fontein klaterde. Hu wachtte hem op, gekleed in een mantel die als een waterval van vuur van zijn schouders golfde. ‘Malcolm!’ Hij greep Lockridge bij de armen. Maar zijn enthousiasme zat niet diep. ‘Wat is er allemaal gebeurd? Hoe ben je ontsnapt, hoe ben je zover naar het noorden terechtgekomen? Verdraaid, dit moeten we vieren met een feest zoals er niet is geweest sinds de Koriach haar laatste verschijningsvorm in de Westmark koos.’
‘Hoor eens,’ zei de Amerikaan, ‘ik ben bijna te moe om op mijn benen te staan. Mijn opdracht is uitgevoerd, de details zal ik je later wel eens vertellen. Het enige wat ik wil weten is: hoe maakt Auri het?’
‘Wie?… O, dat meisje uit de Steentijd. Ze zal wel slapen, neem ik aan.’
‘Breng me naar haar toe.’
‘Maar…’ Hu fronste zijn voorhoofd en streek langs zijn kin. ‘Waarom wil je haar zo graag zien?’
‘Is haar iets overkomen?’ schreeuwde Lockridge.
Hu week verbaasd achteruit. ‘Nee. Natuurlijk niet. Maar je zult begrijpen dat ze veel verdriet om je heeft gehad. En blijkbaar heeft ze sommige dingen die ze gezien heeft, verkeerd geïnterpreteerd. Maar dat was te verwachten. Dat was uiteraard te verwachten. Dat was juist de reden waarom we iemand uit haar cultuurkring zo nauwkeurig wilden bestuderen. Geloof me, we hebben haar zo vriendelijk behandeld als maar mogelijk was.’
‘Ik geloof je, breng me bij haar.’
‘Kan zij niet wachten? Het was mijn bedoeling je eerst een opwekkend middel te geven en nadat we je rapport op de band hadden vastgelegd, je terugkomst te vieren…’ Hu gaf het op. ‘Zoals je wilt.’
Hij hief een arm op en een dienaar verscheen. Hu gaf hem instructies. ‘Tot morgen dan, Malcolm,’ zei hij. Daarna verwijderde hij zich terwijl zijn vurige mantel om hem heen wapperde.
Lockridge lette nauwelijks op welke weg ze volgden. Tenslotte opende de dienaar een deur. Hij ging naar binnen en bevond zich in een klein kamertje. Aan de andere kant van het vertrek bevond zich nog een deur, daarnaast stond een bed waarop Auri lag te slapen. Zij droeg een leuk nachtgewaad en ze was niet mager geworden (de plaatselijke artsen wisten hoe ze een specimen in goede conditie moesten houden), maar zij kreunde in haar slaap.
Zijn hand trilde toen hij een diaglossa voor haar milieu in zijn oor bevestigde en zacht over haar wang streek. Zij sloeg haar ogen op. ‘Lynx,’ stamelde zij en toen, ineens klaar wakker: ‘Lynx!’
Hij ging op het bed zitten en nam haar in zijn armen: zij huilde en lachte en beefde. Een stroom van woorden kwam los: ‘O Lynx, Lynx, ik dacht dat je dood was, neem me mee, breng me terug naar huis, of waarheen je wilt, dit is het land waarheen de slechte mensen gaan als ze dood zijn, nee, ze hebben me niet geslagen, maar ze houden mensen als dieren, ze fokken ze, en iedereen haat iedereen, altijd zijn ze aan het roddelen, waarom willen ze andere mensen tot slaven maken, dat willen ze allemaal, zij kan de Godin niet zijn, zij mag niet…’
‘Zij is de Godin niet,’ zei hij. ‘Ik ben op weg hierheen door haar land gereisd, ik heb haar volk gezien en ik weet het. Ja, Auri, we gaan terug naar huis.’
De tussendeur ging open. Hij wendde zijn hoofd om en zag Vrouwe Yuria. Haar blonde vlechten konden niet verbergen dat zij een diaglossa droeg, en door haar nachtgewaad heen zag Lockridge hoe haar hele lichaam gespannen was.
‘Ik zou wel willen dat je dat nooit toegegeven had, Malcolm,’ zei zij.
18
1827 voor Christus.
Lockridge liep door het regenbooggordijn. ‘Wanneer precies?’
Hu keek op de kalenderklok. ‘Later dan mijn bedoeling was,’ zei hij. ‘Eind augustus.’
Voor Avildaro is er dus een kwartjaar verstreken sinds onze overwinning op Brann en de Yüthoaz, dacht Lockridge. Voor Auri ongeveer even veel. Voor mij heeft het slechts een paar dagen geduurd, ofschoon elk ervan een eeuw leek. Wat heeft Storm deze zomer hier uitgevoerd?
‘Het is de onzekerheidsfactor die de verbindingen door de tijd zo moeilijk maakt,’ mopperde Hu. Weifelend keek hij naar de poort. ‘We zouden het nog eens kunnen proberen.’ De vier soldaten die hen begeleidden, keken ontsteld en een van hen protesteerde zelfs. Hu liet het plan varen. ‘Nee. Op die manier kun je in de afgrijselijkste paradoxen verstrikt raken. In de afgelopen weken zijn er enkele koeriers heen en weer gereisd. Volgens het laatste rapport verliep alles naar wens en dat was nauwelijks een lokale maand geleden.’ Hij liep het toegangspad op. Met Lockridge en Auri in hun midden gingen zijn manschappen hem na. Het meisje greep de Amerikaan bij de hand en fluisterde: ‘Zijn we nu echt weer thuis?’
Je bent weer thuis,’ antwoordde hij.
Verstrooid vroeg hij zich af waarom er geen Wachters op post stonden bij deze poort, die toch zo belangrijk was. Nou ja, concludeerde hij, daar heeft ze een aantal uiteenlopende redenen voor, onder andere dat zij een zo groot mogelijk aantal trouwe aanhangers in haar eigen tijd moet houden. Maar hoofdzakelijk, denk ik, omdat ze met vaste wachtposten de kans zou lopen de hele onderneming te verraden, indien een Gardistenverkenner tot hier zou doordringen.
Zij bereikten de oppervlakte. De zon stond op middaghoogte boven het woud dat, op het hoogtepunt van het seizoen, vol kleur en leven was. Een roedel herten, die op de bosweide graasde, ging er vandoor en joeg een vlucht patrijzen op. Met stralend gezicht bleef Auri een ogenblik staan, zij strekte haar armen naar de hemel en schudde haar loshangende haren naar achteren. Alvorens te vertrekken had zij haar eigen korte kleed weer aangetrokken. Het viel Lockridge op hoe volwassen haar lichaam in de korte tijd van zijn afwezigheid geworden was.
Hij wilde wel dat hij de moed had om een rok, een mantel en een halsketting te vragen, in plaats van het groene uniform dat men hem had gegeven.
‘En we zijn weer vrij, Lynx!’ Opeens kon het meisje zich niet meer beheersen: zij danste en schreeuwde van vreugde.
Jij bent vrij, misschien. Ik hoop het, dacht hij. En ik? Ik weet het niet.
Gedurende de twee dagen die hij in het paleis had doorgebracht, voordat ze hem hierheen brachten had men hem voorkomend behandeld. Vergezeld door een enkele bewaker had hij kunnen gaan en staan waar hij wilde. Hoffelijk had men hem gevraagd of hij er bezwaar tegen had zijn rapport uit te brengen onder invloed van een waarheidsserum; dat had hij gedaan, hij had alles verteld wat hij wist en dacht, omdat het alternatief waarschijnlijk een psychosonde was. Daarna had Yuria uitvoerige gesprekken met hem gevoerd, zonder in het minst blijk te geven van ontstemming. Zij had zich op het standpunt gesteld dat, ten eerste, zijn achtergrond het hem onmogelijk maakte een totaal andere beschaving te begrijpen; ten tweede, dat wat hij had gezien een onvolledig en daardoor onjuist beeld gaf; ten derde, dat het tragische een integraal deel was van ieder mensenleven indien dit volledige adeldom wilde bereiken; ten vierde, dat er natuurlijk wantoestanden voorkwamen, maar die konden hersteld woeden en onder een betere regering zou dat ook gebeuren.