‘Ach ja. Ik heb de Yüthoaz te hulp geroepen en de megalietbouwers vinden dat niet prettig.’ Storm zuchtte. ‘Malcolm, ik heb je allerlei boeken laten lezen en je naar het Deense Nationale Museum gestuurd. Je behoort de archeologische feiten te kennen De nieuwe cultuur dringt het land binnen en zal gestalte geven aan de toekomst; de overblijfselen in de vitrines bewijzen het. Jij noch ik kan ook maar iets doen om dat te voorkomen. Maar we kunnen de details in de hand houden, waarover die overblijfselen zwijgen. Zou je dan willen dat de nieuwe volkeren Denemarken veroveren zoals ze het Indië zullen doen, met bloedbaden en onderwerping van de oorspronkelijke bevolking?’
‘Maar wat betekenen ze in hemelsnaam voor jou?’
‘Ik kon de Engelsen niet hier houden,’ zei zij. ‘Zij zijn naar huis gestuurd, afgezien van een handjevol die die tijdpoort bewaken totdat ze over een paar weken dicht gaat. Ik heb trouwens ook die agenten die je ontmoet hebt, naar de zestiende eeuw teruggezonden. Toen het elementaire werk hier eenmaal achter de rug was, waren ze van weinig nut meer. En tengevolge van de pressie van mijn rivalen kan ik geen echte experts van Kreta laten komen — tenminste niet voordat ik hier op veelbelovende resultaten kan wijzen.’
Zij maakte een weids gebaar. ‘En wat zullen die resultaten zijn?’ zei zij. ‘Een nieuwe en bestendige natie. Een machtig volk, dat, onder welk mythologisch compromis dan ook, de Godin aanhangt. Een bron van reservekrachten, rijkdom, mensen zelfs als we hen nodig zouden hebben. Een sector van de ruimte-tijd, die zo goed verdedigd is, dat we hier onze krachten voor het beslissende treffen kunnen verzamelen. Als het begin er eenmaal is — nu, dan zullen de andere Koriachs mij hun steun wel willen geven. Mijn positie thuis zal erdoor versterkt worden. Wat belangrijker is, men zal mijn strategie aanvaarden en al onze krachten op dit milieu concentreren. Dan zullen we weer een stap dichter zijn bij de vernietiging van de Gardistenkanker — en vervolgens zullen we bepaalde wantoestanden in ons eigen land kunnen opheffen.’
Zij liet haar hoofd zakken. ‘Maar ik ben zo alleen,’ fluisterde zij.
Hij kon zich niet langer beheersen; hij nam haar ene hand, die stil in haar schoot lag, in de zijne. Zijn andere arm sloeg hij om haar schouder.
Zij leunde tegen hem aan. ‘Oorlog is iets afschuwelijks,’ zei zij. ‘Je komt er niet onderuit hartverscheurende dingen te doen. Ik heb je beloofd dat je na deze opdracht naar huis mocht gaan. Maar ik heb iedereen nodig die bereid is mij te helpen.’
‘Ik zal je helpen,’ zei hij.
Tenslotte… had hij nog niet een taak te vervullen?
‘Je bent geen gewoon man, Malcolm,’ zei zij. ‘het koninkrijk waaraan wij bouwen, heeft behoefte aan een koning.’ Hij kuste haar en zij beantwoordde zijn liefkozingen Een ogenblik later fluisterde zij in zijn oor: ‘Kom mee, man. Daarginds.’
De zon ging onder. Vissersboten keerden terug uit het westen, waar een goudgele glans op het water lag; rook steeg op uit de hutten, de Wijze Vrouw en haar dienaren begaven zich op weg naar het bosje om er de avondoffers te brengen. Tromgeroffel dreunde over de weiden: de Strijdbijl-mannen brachten hun god een laatste groet.
Storm bewoog zich. ‘Het is beter dat je gaat.’ zuchtte zij. ‘Het spijt me, maar ik heb behoefte aan slaap. Het leven als godin neemt veel van mijn tijd in beslag. Maar je komt toch terug, niet? Alsjeblieft.’
‘Wanneer je maar wilt,’ zei hij met verstikte stem.
Hij liep de schemering in. Vrede heerste in zijn ziel. Achter het Lange Huis trof hij de Tenil Orugaray aan hun normale bezigheden. Kinderen speelden nog buiten, mannen maakten een praatje, door de open deuren van de hutten zag hij de vrouwen; zij weefden, naaiden, kookten, maalden graan, boetseerden potten. Waar hij ging, liet hij een spoor van stilte na.
Hij ging de hut binnen die van Echegon was geweest. Hier kon hij wonen.
Het gezin zat rond het vuur. Zij krabbelden overeind en tekenden zich met een bezweringsgebaar dat hun kort tevoren nog vreemd was geweest Alleen voor Auri was hij nog een normaal menselijk wezen. Zij kwam naar hem toe en zei met trillende stem: Wat ben je lang bij de Godin geweest.’
‘Ik kon niet anders,’ antwoordde hij.
‘Je zult onze voorspraak bij Haar zijn, niet?’ smeekte zij. ‘Misschien weet Zij niet hoe slecht ze zijn?’
‘Wie?’
‘De mensen die Zij hier gebracht heeft. O Lynx, wat ik allemaal gehoord hebt Ze laten hun dieren op onze akkers grazen ze grijpen onwillige vrouwen en ze verachten ons in ons eigen land. Zij hebben onze stamgenoten overvallen, wist je dat? Op deze eigen avond zijn er mensen uit Ulara en Faono, familieleden van mij, in hun kamp — als slaven. Vertel Haar dat, Lynx!’
‘Als ik de kans krijg, zal ik het doen,’ zei hij ongeduldig. Hij verlangde ernaar een poosje alleen te zijn om de gebeurtenissen van deze dag te verwerken. ‘Maar wat onvermijdelijk is, is onvermijdelijk. Kan ik nu iets te eten krijgen en daarna een rustig hoekje? Er is veel waar ik over na moet denken.’
19
Zoals bij iedere andere oorlog waarvan Lockridge afwist, was het ook bij deze onontkoombaar dat de meeste inspanning aan het weinig spectaculaire organiseren van allerlei zaken besteed moest worden. Tekort aan mankracht was al evenmin iets nieuws. De tegenstanders in de tijdoorlog hadden een ontstellend tekort aan mensen, want zij moesten hun agenten door de lengte en de breedte van de historie verspreiden. Storm Darroway was nog slechter af: zij stond praktisch alleen.
Zij gaf toe dat politieke na-ijver niet de enige reden was voor het gebrek aan steun vanwege haar mede Koriachs. Haar plan was radicaal van opzet en bracht mee dat aanzienlijke investeringen in de oude, ten ondergang gedoemde beschavingen afgeschreven moesten worden. Sommige Wachtersvorstinnen hadden Storm in alle oprechtheid laten weten dat zij eerst maar eens moest aantonen dat de winst, die zij bij hoog en bij laag beweerde te kunnen behalen, er ook werkelijk in zat; eerder waren ze niet bereid haar te steunen. Het was nu eenmaal een feit dat de tijdoorlog, voor zover men kon nagaan, Noord-Europa in de Bronstijd onberoerd liet. Van Wachters noch Gardisten was bekend dat zij in die duizend jaar lange en duizend mijl brede sector van de ruimte-tijd operaties van enige omvang hadden uitgevoerd. ‘Maar zeg eens, bewijst dat niet dat jij je vergist?’ zei Lockridge geërgerd.
‘Nee,’ antwoordde Storm. ‘Het kan even goed een aanwijzing zijn dat ik zal slagen. Vergeet niet, door toedoen van de tunnelbewakers kennen wij in onze tijd onze eigen toekomst niet. We kunnen niet voorspellen wat onze volgende stap zal zijn. Zelfs zulke kringlopen van oorzaak en gevolg als we gebruikt hebben om Brann in de val te laten lopen, zijn zeldzaam, dank zij de onzekerheidsfactor in de tijdpoorten.’ ‘Ja ja, natuurlijk. Maar kijk eens, liefje, in een verleden tijd zoals deze moeten jullie toch kunnen nagaan of jullie eigen mensen er actief zijn.’
‘En als hun werk vlot verloopt, wat zullen we er dan zien? Niets, behalve inboorlingen die hun gewone dagelijkse leventje leiden. Als Wachtersagenten onvindbaar zijn voor de Gardisten, dan zijn ze dat in het algemeen ook voor andere Wachters.’
‘Mmm… ja, dat neem ik aan. Het probleem van de geheimhouding. Je kunt je eigen mensen niet meer laten weten dan strikt noodzakelijk is, want anders komt de vijand er ook achter.’