Выбрать главу

Hij had vreemde dromen. Toen hij er langzaam uit ontwaakte, wist hij aanvankelijk niet eens dat hij inderdaad wakker was. Werkelijkheid en onwerkelijkheid mengden zich dooreen, hij was een schipbreukeling in een duistere oceaan waarover een Storm loeide, Auri vloog voorbij en riep de naam van zijn moeder, hoorngeschal hitste honden op, hij zonk weg in groene diepten en hoorde het klinken van ijzer dat gesmeed werd, hij worstelde zich weer naar boven waar bliksems flitsten, de donder overviel hem en — en de hut was gehuld in duisternis, schemerlicht drong door de mist, mannen schreeuwden wapens kletterden…

Het was geen droom!

Hij tuimelde van zijn bed en holde naar de deur, rukte aan de spijlen en schreeuwde in de langzaam voorbijtrekkende natte nevels: ‘Wat gebeurt er? Waar zijn jullie allemaal? Laat me eruit, verdomme! Storm!’

Trommels roffelden in de grauwe mist. Een Yütho-stem brulde iets, hoeven daverden voorbij, wielen ratelden en assen piepten. Elders klonken woeste kreten van mannen die in de mist elkaar probeerden te vinden. Ver weg gilde een vrouw en een hagel van stenen kletterde op de hutten. Daartussendoor kwam het geluid van wapens, metaal op metaal, en hij hoorde het sinistere fluiten van een voorbij vliegende pijl. In de rokerige schemer bewogen zich vage gestalten, zijn bewakers. ‘Een aanval vanuit zee,’ vertelde hun aanvoerder hem met hese stem.

‘Waar wachten we op, Hrano ?’ schreeuwde een van de anderen. ‘Onze plaats is waar gevochten wordt!’

‘Blijf waar je bent. Onze plaats is hier zolang Zij ons geen andere bevelen geeft.’ Er naderden haastige voetstappen. ‘Hé jij, wie heeft ons overvallen? Hoe verloopt het gevecht?’ ‘Mannen die over zee zijn gekomen,’ riep de onzichtbare hijgend. ‘Zij hebben het rechtstreeks op onze kampementen gemunt. Sluit je aan bij je vaandel! Ik ga naar mijn hoofdman!’

Een van de bewakers vloekte en ging ervandoor. Tevergeefs schreeuwde de aanvoerder hem na. Het strijdgedruis werd luider naarmate de vreemdelingen op steeds meer haastig geformeerde Yütho-afdelingen stootten.

Zeerovers, dacht Lockridge. Natuurlijk de vloot die de Wachters hadden gezien. Dat kon niet anders. Blijkbaar hadden ze toch niet bijgedraaid. In plaats daarvan hadden ze dag en nacht doorgeroeid en de mist had hun de kans gegeven om verderop langs de kust ongezien aan land te komen. Ja, dat moest het zijn. Een of andere zeerover uit de Middellandse Zee die een bende stamleden om zich heen had verzameld. Engeland is een te harde noot voor hen om te kraken, naar wat ik heb gehoord, maar aan deze kant van de Noordzee valt buit te behalen.

Nee. Wat kunnen ze doen, zodra Storm en Hu hen beginnen neer te schieten?

Een misschien was dat maar het beste. Avildaro had al genoeg geleden zonder een nieuwe plundering, zonder dat Auri als slavin werd meegenomen. Lockridge klemde zich vast aan de spijlen en wachtte op de uitbarsting van paniek wanneer de bende erachter zou komen dat zij het met de Godin aan de stok had gekregen.

Plotseling doemde een gestalte op uit de mist, een grote, blonde man met bliksemende ogen. De Yütho-aanvoerder gebaarde dat hij moest verdwijnen. ‘Bij de Maruts, laffe Orugaray-lummel,’ beval hij, ‘terug naar waar je thuis hoort!’

De reus stak toe met zijn harpoen. De Yütho tastte naar zijn doorboorde maag, uitte een verstikte kreet en zakte door zijn knieën.

Een andere schildwacht gromde woedend, zijn bijl flitste omhoog. Een tweede dorpeling dook achter hem op, wierp een vislijn rond zijn nek en trok deze met twee stevige zeemansknuisten strak aan. De derde schildwacht, zijn schedel gespleten door een bijlslag, ging eveneens tegen de grond. We hebben ze te pakken, meisje!’ riep de grote man. Hij kwam naar de deur toe Het was bijna helemaal donker, maar Lockridge zag niettemin de waterdruppels in zijn baard glinsteren en hij herkende hem als een zoon van Echegon. Van het handjevol mannen dat even verder onrustig stond te wachten, kende hij er enkelen van naam en de overigen van gezicht. Twee van hen waren gisteren medeplichtig geweest aan de poging een mensenoffer te brengen. Nu gedroegen zij zich als mannen.

Echegons zoon haalde een vuurstenen mes te voorschijn en begon de riemen die het hekwerk samenhielden, door te zagen. ‘Als er niemand langs komt,’ zei hij, ‘zullen wij u er gauw uit hebben.’

‘Wat…’ Lockridge was zo verbijsterd, dat hij weinig anders kon doen dan luisteren.

‘We zullen hier niet kunnen blijven, vrees ik. Auri is de hele dag in de weer geweest en zij heeft iedereen die zij meende te kunnen vertrouwen, gesmeekt u te hulp te komen. Aanvankelijk durfden we het niet aan we zaten bijeen in haar huis en praatten over alles wat we te vrezen hadden. En toen, als een teken van de goden, kwamen die vreemdelingen en Auri herinnerde ons aan de krachten die zij in de onderwereld had verkregen. Laat de strijd daarom nog even duren, dan zijn we ervandoor. Dit is geen land meer waar je rustig kunt leven.’ De man keek Lockridge bezorgd aan. ‘We doen dit omdat Auri ons gezworen heeft dat u de macht bezit ons tegen de toom van de Godin te beschermen. En zij kan het weten. Is het echt waar?’

Voordat Lockridge kon antwoorden, was Auri daar, met een bevende fluisterstem begroette zij hem. Haar lichaam sidderde onder de natte mantel van haar haren. Zij had echter een lichte speer bij zich en hij zag dat zij werkelijk een vrouw was. ‘Lynx, jij kunt ons veilig wegvoeren. Ik weet dat je dat kunt. Zeg dat je onze leider wilt zijn.’

Het bonken van Lockridge's hart klonk even luid en wild als het naderende gevecht. ‘Ik verdien dit niet,’ zei hij. ‘Ik verdien jou niet.’ Zonder erbij na te denken had hij Engels gesproken. Auri richtte zich op en zei als een koningin: ‘Hij spreekt een bezwering uit voor ons. Hij zal ons brengen waar ‘t hem het beste dunkt.’

De riemen bezweken. Lockridge glipte tussen twee spijlen door. Flarden mist slierden om hen heen. Hij probeerde te bepalen waar in de schemering de strijd zich afspeelde. Het gevecht leek zich over een breed front uit te breiden, in de richting van het binnenland. De oever van de baai zou daarom voorlopig wel verlaten zijn.

‘Hierheen,’ zei hij.

Zij drongen dicht om hem heen om zijn bescherming te zoeken. Ook een aantal vrouwen, met kinderen tegen zich aangedrukt of op de arm, was erbij. Ieder die een dergelijk gevaar riskeert om vrij te kunnen zijn, dacht hij mag een beroep doen op alles wat ik te bieden heb.

Nee. Er was nog iemand. ‘Ik heb nog een taak te vervullen in het Lange Huis,’ zei hij.

‘Lynx!’ Auri omklemde angstig zijn arm. ‘Dat kun je niet doen!’

‘Gaan jullie verder naar de boten,’ zei hij. ‘Zorg ervoor waterzakken aan boord te hebben en jacht- en visgerei. Tegen de tijd dat jullie klaar zijn om te vertrekken, ben ik weer bij jullie terug. Mocht dat niet zo zijn, vertrek dan zonder mij.’

‘Haar huis?’ Echegons zoon sidderde. ‘Wat moet u daar doen?’

‘Iets dat… nu ja, als ik het niet doe, zal het geluk niet met ons zijn.’

‘Ik ga met je mee,’ zei Auri.

‘Nee.’ Hij bukte zich om haar te kussen en raakte licht haar lippen aan, die een zoute smaak hadden Zelfs op dat moment drong de geur van haar haar en haar warmte tot hem door. ‘Je mag me overal vergezellen als je wilt, maar nu niet. Vooruit, houd een plaatsje voor me vrij in de boot.’

Voordat zij nog iets kon zeggen, holde hij weg.

Hutten doemden rond hem op, in het duister daarbinnen hokten de mensen angstig bijeen. Een zwart varken rende knorrend langs hem heen. Hij herinnerde zich dat Zij, in haar verschijningsvorm van doodsgodin, zwijnen hield. Het lawaai van de strijd klonk vlakbij — woeste kreten, hollende voeten, wapengekletter, het suizen van pijlen en de doffe slagen van bijlen — maar dat alles drong nauwelijks tot Lockridge door.

Zoals hij had gehoopt, werd het Lange Huis niet bewaakt. Maar als Storm of Hu nog binnen was… Er zat niets anders voor hem op dan over de drempel te stappen.

De zaal was leeg.

Hij holde tussen de apparaten en de godenbeelden door. Bij het gordijn van duisternis was hij bijna blijven staan. Nee, hield hij zichzelf voor, dat mag je niet. Hij liep er doorheen. Het zien van Brann in doodsstrijd trof hem als een zweepslag. Hij bevestigde de diaglossa van een verschrikkelijke toekomst in zijn oor, boog zich voorover en zei: ‘Ik zal je laten sterven als je dat wilt.’