‘O, alstublieft,’ fluisterde de stem van de mummie. Lockridge deinsde achteruit. Storm had gezegd dat alle bewustzijn verdwenen was.
Ook daarover had Storm dus gelogen, dacht hij; hij ging aan het werk.
Ongewapend als hij was, kon hij de keel van de Gardist niet afsnijden, daarom rukte hij de draden en slangetjes los. Het zwart geworden lichaam kronkelde heen en weer en maakte kreunende, smekende geluiden. Slechts enkele druppels bloed sijpelden uit de doorboorde plaatsen.
‘Blijf maar liggen,’ zei Lockridge. Hij streek over Branns voorhoofd. ‘Je zult niet lang hoeven te wachten. Vaarwel.’ Hij vluchtte weg; zijn keel leek dichtgeknepen, zodat hij nauwelijks adem kon halen.
Toen hij weer door het gordijn was, kwam het lawaai van de strijd van alle kanten op hem af. Een deel van de vechtenden was weer in het dorp doorgedrongen. En daar klonk het sissende geluid van een energiepistool. Achter het scherm van huiden dat de toegang afsloot, flikkerde een spookachtig licht. Dat betekent het einde van de zeerovers, dacht Lockridge. Als ik niet snel hier vandaan komt, lukt het me nooit meer.
Hij rende naar buiten, het plein op. Hu de Wachter verscheen tussen de hutten. ‘Koriach!’ schreeuwde hij, ontdaan en wanhopig. ‘Koriach! Waar ben je? We moeten bij elkaar blijven, mijn liefste…’ Het pistool dat verderop tussen de hutten fonteinen van vuur veroorzaakte, was niet dat van Hu.
Zijn blik vloog heen en weer, op zoek naar zijn godin. Lockridge besefte dat hij zich niet ongezien uit de voeten kon maken, zelfs niet wanneer hij terug ging naar het Lange Huis. Hij sprong op Hu af.
De Wachter zag hem en uitte een verschrikte kreet. Het pistool zwaaide in Lockridge's richting, maar op hetzelfde moment stortte hij zich op de man in het groene uniform. Samen rolden ze over de grond en worstelden om het bezit van het wapen, maar Lockridge slaagde er niet in het uit Hu's vingers te wringen. Hij maakte zich los uit de greep van de Wachter en sprong hem op de rug. Hij knelde zijn benen stevig om het lichaam van zijn tegenstander, sloeg een arm om zijn hals en rukte.
Er klonk een kort, droog gekraak, zo luid dat het boven het strijdrumoer uit hoorbaar was. Hu bewoog niet meer Lockridge krabbelde overeind en zag dat hij dood was. ‘Het spijt me.’ Hij bukte zich en sloot de starende ogen, toen raapte hij het pistool op en ging ervandoor.
Even kwam hij in de verleiding om Storm te gaan zoeken, hij was nu immers op dezelfde manier gewapend als zij. Maar nee, dat was te riskant; een Yütho zou hem maar al te gemakkelijk de hersens in kunnen slaan terwijl hij door haar energieschild in bedwang werd gehouden. En wat moest er dan van Auri worden? Aan haar en aan haar handjevol verwanten ginds op het strand had hij zijn leven te danken. Bovendien was hij er niet zeker van dat hij de moed kon opbrengen om op Storm te schieten.
Voor zich uit zag hij het water glinsteren. Hij onderscheidde een grote huidenboot, die als een schaduw op de golfjes schommelde en vol was met schimmige gestalten. Auri wachtte op de oever. Lachend en huilend tegelijk holde zij hem tegemoet. Hij gunde haar, en zichzelf, de troost van een korte omhelzing waadde toen het water in en klom in de boot.
‘Waar gaan we nu heen?’ vroeg de zoon van Echegon. Lockridge keek om naar het land. In de mist kon hij de donkere massa's van de huizen nog zien, de vage omtrek van het bosje, en in de richting waar de strijd woedde, meende hij de gestalten van mannen en paarden te onderscheiden. Vaarwel, Avildaro, riep hij. De hemel bescherme je.
‘Iril Varay,’ zei hij: Engeland.
De peddels schoten diep door het water. De stuurman gaf het ritme aan door een aanroeping tot de Vrouwe van de Zee te zingen; want Auri, die als herboren was, zei dat De Storm geen godin was, maar een heks. Een baby huilde, een vrouw snikte zachtjes, een man hief als een afscheidsgroet zijn speer omhoog.
Ze voeren rond de westelijke landtong en Avildaro verdween uit het gezicht. Enkele kilometers verder ontwaarden zij in de vallende avond de vloot van de zeerovers. De bootjes waren op het strand getrokken, de galei lag in dieper water voor anker. De toortsen van enkele wachtslieden schitterden als sterren in het donker en Lockridge zag de trotse gebogen lijnen van boegbeeld en achtersteven, en de ra's die afstaken tegen de hemel.
Het was verbazingwekkend dat deze Vikingen van de Bronstijd nog niet met zware verliezen op de vlucht waren gedreven. Storm en Hu waren natuurlijk uiteen gegaan om de in verwarring gebrachte en verspreide Yüthoaz rond hun vlammenspuwende pistolen te verzamelen. En toen was Hu om een of andere reden alleen gaan rondzwerven. Maar zelfs dan kon Storm in haar eentje… nu, dat was nu voor hem voorbij.
Was dat werkelijk het geval? Gedreven door de dreiging van het noodlot zou zij niet rusten voordat zij hem gevonden en vernietigd had. Als hij naar zijn eigen eeuw kon terugkeren… nee, haar wraakgodinnen zouden hem daar eerder op het spoor komen dan in de wijde en schaars bevolkte wereld van de Steentijd. Zeker wanneer hij in zijn bewegingen werd belemmerd door deze scheepslading vreemden, die hij niet in de steek kon laten.
Hij begon te twijfelen of zijn keuze van Engeland wel juist was geweest. Hij wist dat ook andere megalietbouwers uit Denemarken daarheen vluchtten. Hij kon zich bij hen aansluiten en zijn leven verder in angst en vrees doorbrengen. Dat was geen leven dat hij Auri kon aanbieden.
‘Lynx,’ fluisterde het meisje naast hem, ‘eigenlijk mag ik me niet zo gelukkig voelen, hè? Maar toch ben ik gelukkig? Storm Darroway was zij niet. En wat dan nog? Hij trok haar tegen zich aan. Ook zij was het noodlot, dacht hij Misschien hadden John en Mary niets anders gewild dan dat haar dapperheid en vriendelijkheid in haar nageslacht bewaard zouden blijven. Hijzelf betekende niet veel, maar misschien zouden haar zoons en dochters van meer belang zijn.
Plotseling wist hij wat hem te doen stond. Hij bleef zo lang roerloos zitten, dat Auri bang werd. ‘Voel je je goed, liefste?’ ‘Ja,’ zei hij en hij kuste haar.
Heel de nacht voeren de vluchtelingen verder, langzaam vorderden zij door de duisternis, maar iedere peddelslag betekende een overwinning. Tegen de morgen voeren zij de vogelmoerassen binnen en zochten er een schuilplaats om te rusten. Later op de dag trokken de mannen erop uit om te jagen, te vissen en de waterzakken te vullen Een briesje uit het noordoosten verjoeg de mist en ‘s avonds blonken de sterren aan een heldere hemel. Lockridge liet de mast opzetten en het zeil hijsen. Tegen de morgen bevonden zij zich in volle zee.
Tijdens de overtocht hadden zij te lijden van koude, van allerlei ongemak tengevolge van de beperkte ruimte en van vele gevaren. Niemand behalve de Tenil Orugaray zou in staat zijn geweest om in zo'n overvol, zwak vaartuig de storm die hen overviel, te overleven. Ondanks alle ellende was Lockridge blij. Als de Koriach hem niet vond, zou zij misschien tot de conclusie komen dat hij was verdronken, en het zoeken opgeven.
Hij vroeg zich af of zij verdrietig zou zijn. Of waren ook haar gevoelens voor hem een leugen geweest?
Dagen later doemde East Anglia laag en met levendige herfstkleuren aan de horizon op. Bedekt met een korst zout, verweerd door de wind, hongerig en uitgeput zetten zij de boot op het strand en dronken gulzig het zoete water van een bron die zij er aantroffen.
Zij hadden verwacht dat zij op zoek zouden gaan naar een kustdorp, dat hen zou willen opnemen. Maar Lockridge zei nee. ‘Ik weet een betere plaats,’ beloofde hij. ‘We moeten door de onderwereld trekken om ze te bereiken, maar we zullen er veilig zijn voor de heks. Wat willen jullie liever, je als dieren verborgen houden of als vrije mensen leven?’ ‘We zullen je volgen, Lynx,’ antwoordde de zoon van Echegon.