Door de nevels drongen kreten tot hen door.
Onder de druipende bomen bleef Lockridge staan. Rechts van hem nam het lawaai steeds meer toe hoorns schalden, paarden hinnikten, mannen schreeuwden en gilden, boogpezen zoefden, wielen kraakten, bijlslagen dreunden.
‘Komt ze dan nooit?’ fluisterde zijn zoon Vliegende Pijl. Lockridge was tot het uiterste gespannen. Hij had geen enkele garantie dat zijn opzet zou slagen. Eén energiepistool kon een heel leger op de vlucht jagen en het pistool dat in zijn hand drukte, kon het hoogstens tegen twee andere opnemen.
Uit de richting van Avildaro kwamen zware voetstappen snel naderbij. Een tiental Yüthoaz dook plotseling uit de mist op. Zij zwaaiden met hun wapens, hun gezichten waren vertrokken in een woedende grijns. Voorop liep Hu.
Deze keer zal ik je niet doden, dacht Lockridge huiverend. Met een ruk bleef de Wachter staan en hief zijn pistool omhoog.
Hetzelfde wapen flikkerde in Lockridge's hand en keerde zich tegen zichzelf. Rood, geel, groen en dodelijk blauw flakkerden de vlammen. De Yüthoaz wierpen zich op de Britten, die vol angst voor het bovennatuurlijke terugweken. ‘Koriach!’ schreeuwde Hu boven het geknetter van de energiebundels uit. ‘Het zijn Gardisten!’
In de man tegenover zich herkende hij Lockridge niet. En binnen het uur zou hij dood liggen bij het Lange Huis. De verschrikking van dit alles deed Lockridge verstijven. Hu drong op. Een Yütho brulde luid en zwaaide zijn strijdbijl. De heuvelbewoner die over zijn eed had gesproken, viel dood aan zijn voeten.
Dat gaf Lockridge de beheersing over zijn spieren terug. ‘Mannen van Westhaven!’ schreeuwde hij. ‘Vecht voor je verwanten!’
Vliegende Pijl sprong naar voren. Zijn bronzen zwaard weerkaatste de gloed van de vlammen, het drong binnen in het lichaam van een Yütho en kwam druipend van bloed weer te voorschijn. Havik kreeg een slag op zijn helm, die even luid weergalmde als zijn lach toen hij zelf toesloeg. Hun broers, Herder en Geliefde Zon, kwamen hen te hulp, evenals de anderen. Zij waren veel talrijker dan de Strijdbijlmannen. Het gevecht was kort en zonder pardon.
Lockridge trok zijn zwaard om Hu aan te vallen. De Wachter zag zijn mannen sneuvelen, verhief zich van de grond en verdween in de mist. Boven het krijgsrumoer in de velden uit, hoorde men hem om Storm roepen.
Zij was dus een andere richting uitgegaan. Zij is ginds, dacht Lockridge. ‘Hierheen!’
Hij bereikte het open veld. Een strijdwagen daverde voorbij en stortte zich op een linie van Lockridge's mannen. Zoals ze van hem hadden geleerd, bleven zij op hun plaats staan totdat de wielen hen bijna hadden bereikt, toen weken zij uiteen en sloegen de berijder van terzijde neer. De paarden, nu zonder meester, holden de mist in en verdwenen. De Britten wierpen zich op de Yüthoaz die te voet achter de wagen aan kwamen. Voor Lockridge was dit alles niet meer dan een schimmenspel. Hij was op jacht naar Storm.
Met zijn afdeling zwierf hij over het slagveld. Van tijd tot tijd zag hij iets van de strijd. Een Yütho sloeg de hersens van een Westhavenstrijder in en werd op zijn beurt door een Iberiër in de pan gehakt. Twee mannen rolden over de grond als honden en klauwden naar elkanders keel. Een jongen, Duno genaamd, lag te baden in zijn bloed, zijn niets ziende ogen waren naar de onzichtbare hemel gekeerd. Lockridge haastte zich verder. Zijn zwaardschede sloeg tegen zijn benen. Hij begon het gewicht van zijn helm en borstpantser te voelen.
Na wat een eindeloze tijd leek, hoorde hij kreten. Een aantal van zijn mannen holden voorbij, met opeengeperste lippen om hun paniek te onderdrukken. Hij riep hun aanvoerder aan. ‘We zijn haar tegen gekomen, aan de rand van het dorp,’ hijgde de man. ‘Haar vlammen hebben drie van ons gedood voordat we ons in veiligheid konden stellen.’
Zij waren echter niet blindelings gevlucht. Zij gehoorzaamden zijn bevelen om terug te trekken en een andere tegenstander te zoeken. Lockridge haastte zich in de richting vanwaar zij gekomen waren.
Eerst hoorde hij alleen haar stem. ‘Jij en jij en jij. Zoek de stamhoofden op en laat hen bij mij komen. Ik zal hier wachten en als we overleg hebben gepleegd en onze troepen weer hebben verzameld, zullen we die zeerovers vernietigen.’ Haar stem was donker en mooi.
Lockridge liep verder door de mist. Plotseling leek deze wat minder dik te worden, en daar stond zij.
Verscheidene Yüthoaz bevonden zich bij haar, en verder één strijdwagen met stampende paarden, en daarop stond Widucar met zijn hellebaard gereed. Storm stond echter wat apart, een klein stukje vóór de anderen. Zij had enkel een tuniek om haar lichaam geslagen, op haar hoofd schitterde de halve maan. In de halve schemering glansden haar haren vochtig, op haar gezicht lag een blos van opwinding. Lockridge vuurde op haar.
Zij was hem te snel af en stelde haar energieschild in werking. De botsende stralen spatten in woedende vlammen uiteen.
‘Gardist,’ schreeuwde zij boven het geknetter van de angstaanjagende, vonkensproeiende regenboog uit, ‘kom naderbij en sterf.’ Doordat hij, voor de eerste keer sinds vele jaren, zijn diaglossa droeg, verstond Lockridge haar. Hij bewoog zich naar haar toe.
Ontzetting verspreidde zich op het walküre-gelaat. ‘Malcolm’ schreeuwde zij.
Zijn zonen dreven hun mannen vooruit. Zwaarden, speren en bijlen suisden door de lucht.
Vanuit een ooghoek zag Lockridge hoe Widucar zijn lange bijl op Havik deed neerkomen De jongen dook weg, sprong toen op de strijdwagen en stak toe. Widucars halfvolwassen menner wierp zich tussen het wapen en zijn heer. Terwijl hij in elkaar zakte, trok de hoofdman een stenen mes. Havik kon zijn wapen niet bijtijds los krijgen. Hij sloeg zijn armen om de roodbaard heen, zij vielen van de wagen en worstelden op de grond verder.
Elders drongen de mannen van Westhaven op. Zij zagen zich tegenover dappere, ervaren vijanden geplaatst die van geen wijken wisten. Het strijdrumoer verbreidde zich door de toenemende duisternis.
‘O Malcolm,’ snikte Storm, ‘wat heeft de tijd met jou gedaan?’
Hij kon alleen maar meedogenloos zijn, haar aanvallen met het pistool in de ene hand; zijn andere hand, waarin hij zijn zwaard had moeten houden, was vrij. Ieder moment zou zij weg kunnen vliegen, zoals Hu had gedaan. Maar haar mannen werden door de overmacht teruggedreven en zij trok zich met hen terug. In het strijdgewoel dat om hem heen golfde, slaagde Lockridge er niet in haar te bereiken. Wanneer er even wat ruimte tussen hen beiden kwam, verschansten zij zich achter hun schild, zodat de vlammen om haar heen speelden. Maar meestal werden zij door de woedende, beestachtige worsteling van elkaar gescheiden gehouden.
De strijd bereikte de hutten. Boven de daken doemden de donkere omtrekken van het Lange Huis op.
Plotseling braken Vliegende Pijl en Geliefde Zon door de Yütho-linie heen. Zij vertrapten de mannen die zij hadden neergeslagen. Vervolgens draaiden zij zich bliksemsnel om en vielen de Yüthoaz in de rug aan. Hun mannen stroomden door de bres. De gesloten linie van strijders viel in groepjes uiteen en het gevecht golfde tussen de hutten heen en weer. Lockridge zag Storm voor zich. Hij sprong op haar toe. De schittering werd zo fel dat zij beiden even verblind waren. In de veelkleurige duisternis liet hij zijn vuist uitschieten. Zij slaakte een kreet van pijn. Hij bemerkte dat zij haar pistool liet vallen. Voordat zij kon vluchten, wierp hij zijn eigen wapen op de grond en greep haar vast.
Samen rolden zij over de grond. Zij vocht met handen, nagels knieën en tanden totdat het bloed over zijn huid stroomde. Met zijn volle gewicht hield hij haar tegen de grond gedrukt. Toen hij tenslotte weer iets kon zien, keek hij recht in haar ogen. Zij tilde haar hoofd op en kuste hem. ‘Nee,’ zei hij gesmoord.
‘Malcolm,’ zei zij terwijl hij haar hijgende ademhaling in zijn gezicht voelde, ‘ik kan je weer jong maken, onsterfelijk zoals ik.’
Hij vloekte. ‘Ik ben Auri's man.’