Выбрать главу

‘Werkelijk?’ Plotseling bleef zij doodstil onder hem liggen. ‘Trek dan je zwaard maar.’

‘Je weet dat ik dat niet kan.’ Hij stond op nam haar gordel af, hielp haar overeind en hield haar armen stevig op haar rug vast. Zij glimlachte en leunde tegen hem aan.

Om hen heen was de strijd afgelopen. Toen zij zagen dat hun Godin gevangen was, wierpen de Yüthoaz die daartoe nog in staat waren, hun bijlen weg en vluchtten. Overal in het rond klonk het gejammer van de gewonden.

‘We hebben de heks gevangen,’ zei Lockridge. Zijn eigen woorden klonken hem in de oren alsof een vreemde ze gesproken had. ‘Alleen haar krijgers zijn nog over.’

Met het zwaard in de hand kwamen zijn zonen naderbij. Hij schaamde zich dat hij niet gelukkiger was toen hij Havik bij hen zag. Hij liet Storm los. Hoewel ze een gevangene was, vuil en vol blauwe plekken, keek ze hen allen hooghartig aan en zei: ‘Is dit het lot dat jullie wensen?’ Zij sprak echter Engels.

Lockridge kon die blik niet verdragen, hij sloeg zijn ogen neer en zuchtte. ‘Een ander lot is er niet voor mij.’

‘Denk je ook maar een ogenblik dat je aan de wraak kunt ontsnappen?’

‘Ja. Als ze niet meer van je horen, zullen je spionnen natuurlijk komen om te zien wat er is gebeurd. Ze zullen je niet vinden. Ze zullen alleen maar iets horen over een overval, waarbij je blijkbaar om het leven bent gekomen: geen Gardistenwerk, voor zover ze dat kunnen afleiden uit de verwarde verhalen van de mensen hier, gewoon een aanval door een stamhoofd van overzee, die gehoord had dat Jutland in onrust verkeerde, en die zo gelukkig was dat jij en Hu door verdwaalde pijlen werden getroffen voordat jullie de kans kregen hen te verdrijven. Meer dan ooit zullen je opvolgers ervan overtuigd zijn dat ze zich met dit tijdperk maar beter niet kunnen bemoeien. Ze hebben op andere plaatsen en andere tijden de handen vol en daarom zullen ze ons met rust laten.’

Storm bleef een ogenblik staan. ‘Dat heb je listig bedacht, Malcolm,’ zei zij tenslotte. Wat een held zou je kunnen zijn als je je bij ons aansloot.’

‘Ik ben daar niet in geïnteresseerd,’ antwoordde hij mat. Zij trok haar tuniek recht, zodat deze strak langs haar lichaam viel. ‘Maar wat ga je met mij doen?’ fluisterde zij.

‘Ik weet het niet,’ zei hij bezorgd. ‘Zolang je leeft, ben je een dodelijk gevaar. Maar ik… ik ben niet in staat je iets te doen. Ik ben zo dankbaar dat je er ongedeerd van af gekomen bent dat…’ Zijn ogen knipperden. ‘Misschien kunnen we je ergens opbergen,’ zei hij bruusk. ‘Een eervolle gevangenschap.’

Zij glimlachte. ‘Zul je me bezoeken?’

‘Beter van niet.’

‘Je zult zeker komen. Dan praten we nog wel.’ Zij duwde het zwaard van Herder, de zoon van Auri, opzij, liep op Lockridge toe en kuste hem nogmaals. ‘Vaarwel, Lynx?’ ‘Neem haar mee,’ gooide hij eruit. ‘Bind haar. Maar voorzichtig. Er mag haar niets overkomen.’

‘Waar zullen we haar onderbrengen, vader?’ vroeg Vliegende Pijl.

Lockridge liep het plein voor het Lange Huis op. Aan zijn voeten lag het dode lichaam van Hu.

‘Daarbinnen,’ besliste hij. ‘Dat is haar eigen huis. Plaats een wachtpost voor de deur. Verzamel de doden en verzorg de gewonden zo goed mogelijk.’

Hij keek haar na totdat zij door de deur verdwenen was. Het rumoer van de strijd begon weer tot hem door te dringen. Opeens kon hij zich niet langer bedwingen. Hij holde door het dorp en schreeuwde: ‘Mannen van Avildaro! Mannen van het Zeevolk! We zijn gekomen om jullie te bevrijden. De macht van de heks is gebroken. Ginds in de weiden vechten ze voor jullie. Blijven jullie daar liggen zonder voor jezelf te strijden? Wie een man is, kome naar buiten!’

En zij kwamen: familie bij familie, jagers, vissers, zeevaarders, gewapend verzamelden zij zich rond hun bevrijder. Hij riep zijn zonen om zich bij hem aan te sluiten. Vijftig man sterk drongen zij door het heilige bosje heen en stortten zich op de Strijdbijl-mannen. En versloegen hen. Toen de laatste strijdwagen vernield was en de laatste Yütho de hei op was gejaagd, beval Lockridge dat men alle gevangenen bij hem moest brengen. Het waren hoofdzakelijk vrouwen en kinderen, die wanhopig en verslagen naderbij strompelden. Maar ook Widucar was levend gevangen genomen. Zijn handen waren op zijn rug gebonden, hij herkende Lockridge en wierp hem een uitdagende blik toe.

Er werd brandstof op een stervend kampvuur geworpen, zodat de vochtige duisternis helder werd verlicht; uitbundig dansten de Tenil Orugaray eromheen. Lockridge zag het verdriet van de mensen die voor hem stonden, en zei vriendelijk: ‘Er zal jullie verder niets gebeuren. Morgen mogen jullie vertrekken. Dit is onze woonplaats, niet die van jullie. Maar iemand van ons zal jullie vergezellen om over vrede te spreken. Het land is groot; we kennen streken die onbewoond zijn en die jullie ter beschikking staan. Op midwinter zullen de stamhoofden hier vergaderen en dan zullen we middelen zoeken om onze gemeenschappelijke belangen te bevorderen. Widucar, ik hoop dat jij ook één van hen zult zijn.’

De Yütho viel op zijn knieën. ‘Heer,’ zei hij, ‘ik weet niet wat er vannacht voor vreemds met u is gebeurd. Maar als u genadig bent, zijn u en ik nog altijd gezworen vrienden. Indien u mij tenminste wilt aanvaarden.’

Lockridge hief hem op. ‘Neem zijn boeien af. Hij is onze vriend.’

Toen hij zijn mensen overzag, wist Lynx dat zijn werk nog niet voltooid was. Westhaven was op een stevige grondslag gebouwd. In de tijd die hem nog gegund was — twintig of dertig jaar misschien — moest hij eenzelfde bondgenootschap in Denemarken tot stand brengen.

Als Storm maar…

Een man holde naar hem toe en wierp zich plat op de grond. ‘We wisten het niet! We wisten het niet! We hoorden het lawaai pas toen het te laat was!’

Als een vuist sloot de nacht zich om Lockridge. Hij riep om fakkeldragers en holde de hele afstand naar het Lange Huis. In het meedogenloze licht van de bollen lag zij op de grond. Haar schoonheid was verdwenen: niemand wordt gewurgd zonder dat de huid blauw wordt, de tong opzwelt tussen de tanden, de ogen uit hun kassen puilen. Toch was er van haar schoonheid nog iets overgebleven in haar glanzende haar en gebeeldhouwde trekken, in haar lichaam dat tot het laatst had gestreden, en de geboeide handen die hem eens hadden geliefkoosd.

Over haar heen lag het lichaam van Brann.

Ik was hem vergeten, dacht Lockridge. De herinnering was me te veel. Toen hij, met de dood op zijn hielen door het scherm kwam, had hij haar, zijn kwelgeest, hulpeloos aangetroffen.

Storm, o Storm!

De mannen van het Zeevolk werden stil toen hun koning weende.

Hij beval hun hout te brengen. Hijzelf legde haar ter rust; met Hu, haar luitenant, en haar grote vijand aan haar voeten, en vervolgens hield hij de fakkel aan het Lange Huis. Loeiend schoten de vlammen omhoog en maakten de duisternis tot een nieuwe dag. We zullen hier een heiligdom bouwen, dacht hij, voor Haar die hier door de eeuwen heen onder verschillende namen zal worden vereerd.

Maar wat hemzelf betrof was er maar één plaats waarheen hij kon gaan. Eenzaam keerde hij terug naar het schip.

Auri’s armen verwelkomden hem. Tegen de morgen vond hij vrede.

De hemel, of het lot, of hoe men het ook wilde noemen, zij geprezen dat er nog zo veel te doen was.

De Bronstijd naderde, de nieuwe tijd. Wat hij ervan had gezien in zijn eigen, nog ongeboren verleden, gaf hem reden om te geloven dat het een tijd zou zijn van welvaart vrede en geluk: gelukkiger misschien dan de mensen ooit weer zouden kennen voordat die verre toekomst, waarvan hij een glimp had opgevangen, aanbrak. De overblijfselen immers die later opgegraven zouden worden, wezen niet op verwoesting te vuur en te zwaard en op onderdrukking. De gouden Zonnewagen van Trundholm en de herdershoorns, wier vormen herinnerden aan de slangen van de Godin, deden integendeel veronderstellen dat de volken van het Noorden één waren geworden. Wijd en zijd zouden zij reizen; Denen zouden door de straten van Knossos stappen en mannen uit Engeland zouden tot in Arabië doordringen. Misschien zouden sommigen zelfs Amerika bereiken — onder de Indianen zouden immers verhalen de ronde doen over een wijze, zachtmoedige god en over een godin, Bloemenveder genaamd. De meesten van hen zouden echter terugkeren. Want waar was het leven beter dan in het eerste land dat de wereld had gekend dat zowel machtig was als vrij?