Выбрать главу

Daarna keek hij naar de pap. Hij was nooit erg dol op papsoorten geweest, maar dit rook erg lekker. Er lag iets naast het bord dat er uitzag als een soort lepeclass="underline" een steel met aan het uiteinde een blauwe lus van fijn draad. Het ding zag er uit als een miniatuur tennisracket zonder snaren. Afwachtend pakte hij de steel en stak de lus in de pap. Tot zijn verbazing schoof het voedsel uit zichzelf op het wonderlijke eetvlak en toen hij de lepel naar zijn mond bracht, viel er geen druppel. Het smaakte zo verrukkelijk dat de onzichtbare holte in de lus hem niet eens in verwarring bracht. Hij keek er naar, stak er een onderzoekende vinger in (het bood weinig weerstand aan zijn vinger) en genoot van de sappige, zoete kruidige smaak van de vullende papachtige massa. De geur was volkomen nieuw voor hem, maar hij at de kom tot op de bodem leeg.

Tevreden stond hij op. Zijn bed verdween in de muuropening, die zich ogenblikkelijk weer sloot. Charlie knikte goedkeurend, liep naar de kast en betastte de krul in de tekening. De deur ging open. Ook in de kast gloeide weer dat zilverachtige licht. Met een argwanende blik op de randen van de ovale opening — dat ding scheen erg enthousiast open en dicht te gaan — tuurde hij naar binnen en zocht zijn oude vertrouwde bruine broek. Die was er niet. Hij zag alleen een rij vreemde constructies — andere woorden waren er niet voor — van stijve glimmende stoffen in allerlei gelen, blauwen en groenen. Er waren ook stoffen in allerlei kleuren tegelijk. Verder zag hij nogal wat kleurloze stoffen.

De kleren hadden verschillende modellen. Sommigen waren eenvoudig als nachtponnen — bij wijze van spreken dan — want als je in zo’n kledingstuk moest slapen, zou je zeker dromen dat je op een scherp traliewerk lag. Er waren wijde broeken, strakke slipjes, lendendoeken en lange en korte kilts, hoepelrokken en tenslotte smalle en wijde mantels.

Maar wat was die glinsterende, vijf centimeter brede en ongeveer twee meter lange riem, die er uitzag als een rij aan elkaar gesmede letters U. En hoe werd je verondersteld een volmaakte bol van veerkrachtig zwart materiaal te dragen... op je hoofd?

Hij zette het ding op en probeerde het in evenwicht te houden. Het kostte geen enkele moeite. Hij bewoog zijn hoofd om het af te schudden. Het verschoof geen millimeter. Hij trok er aan, maar er was geen beweging in te krijgen. Het zat zo vast als een muur. Het trok evenmin aan zijn haar, en het voelde aan of het op zijn schedel plakte.

Hij liep naar de drie gouden staven, stak zijn hand al uit om Philos te roepen, maar wachtte. Hij wilde zich eerst aankleden. Wat deze idiote wezens ook mochten blijken te zijn, hij had geen zin om zich door een vrouw te laten aankleden. Die tijd had hij achter de rug.

Hij liep weer naar de kast. Het trucje om de kleren op te hangen had hij gauw door. Ze hadden geen hangertjes, maar als je een kledingstuk in de gewenste vorm spreidde en je raakte er het rechter deel van de binnenmuur mee aan, bleef het in precies dezelfde vorm hangen. Daarna schoof je het op alsof het aan een roe hing, alleen was er geen roe. Als je het uit de kast haalde, zakte het in elkaar en werd het weer een leeg kledingstuk.

Hij zag iets dat enigszins de vorm van een zandloper had. Het was marineblauw en had een rode band. Hij meende er een lekkere kniebroek van te kunnen maken. Hij trok de witte mantel uit — er zat gelukkig een opening in de rug, anders had hij hem nooit over de zwarte bal op zijn hoofd kunnen krijgen — en vouwde het donkerblauwe materiaal tot een broek om zijn onderlichaam Hij wilde deze met het rode lint om zijn middel vastbinden, maar voor hij het wist had het lint zich al gesloten. Hij begon er verbaasd aan te trekken. Het werd wat wijder en sloot zich vast om zijn middel, zonder te knellen. Daarna trok hij het voorpand aan tot het paste en liet de rest als een soort voorschoot hangen. Hij draaide zich naar alle kanten en keek er bewonderend naar. Het kledingstuk zat hem nu als gegoten. Het kon hem weinig schelen dat zijn benen aan de zijkanten te zien waren. Hij zag er nu toch anders uit dan de gemiddelde Ledomiet. Minder vrouwelijk, hoopte hij.

Verder wilde hij niets aan, want hij had al ontdekt dat het klimaat hier tropisch was. De meeste mensen hier droegen iets op hun bovenlichaam, al was het maar een armband of iets op de schouderbladen. Hij neusde in de kast en vond tenslotte een jasje van hetzelfde donkerblauw. Hij trok het er uit. Het leek loodzwaar, maar was vederlicht. Het paste niet alleen of het voor hem gemaakt was, maar het had ook nog smalle biesjes van hetzelfde rood als zijn riem. Het was nog een puzzel om het aan te krijgen, tot hij zich realiseerde dat het niet over de schouders ging maar onder de armen. Het had hetzelfde rechtopstaande boord als Seace had gedragen en aan de voorkant viel het precies over zijn borstbeen. Er zat geen sluiting aan, maar dat was geen probleem: het sloot zich vanzelf en zat als gegoten.

Onderin de kast stonden schoenen: kussentjes die om de bal van de voet en de tenen sloten en andere die alleen de hiel bedekten. Er stonden ook sandalen met banden en zelf-hechtende veters, soepele laarzen in allerlei kleuren, aan de rand gebogen schoenen in Turkse stijl en verder allerlei vormen en modellen, die er voor zorgden dat de voet niet kon knellen. Charlie liet zich leiden door de kleur en koos een paar bijna gewichtloze laarzen, marineblauw met rood, die precies bij zijn kleren pasten. Hij hoopte dat ze zijn maat waren, maar terwijl hij ze aantrok realiseerde hij zich dat de schoenen natuurlijk iedereen zouden passen, welke maat hij ook had.

Tevreden liep hij naar de drie gouden staven en raakte er een aan. De deur ging open en Philos kwam binnen. Charlie vroeg zich verschrikt af of hij al die uren soms met zijn neus tegen de deur had gestaan. Philos had een gele kilt aan, bijpassende schoenen en een zwarte bolero, die hij achterstevoren scheen te hebben aangetrokken. Het zag er niet slecht uit. Zijn gezicht lichtte op toen hij Charlie zag: ‘Ben je al klaar? Mooi zo!’ Daarna trok zijn gezicht zich samen, een uitdrukking die Charlie niet thuis kon brengen.

‘Is het goed zo?’ vroeg hij. ‘Ik wou dat ik een spiegel had.’

‘Natuurlijk,’ antwoordde Philos. ‘Mag ik even...’ Hij wachtte. Charlie had het gevoel of hij op bijna rituele wijze op zijn vraag inging. Hij begreep er niets van. Wat betekende dit ‘Mag ik even...?’

‘Natuurlijk,’ antwoordde Charlie en keek zijn ogen uit. Want Philos had zijn handen bij elkaar gebracht en in zijn plaats stond daar nu iemand in diep, glanzend blauw met een hoge rechtopstaande boord, die het enigszins lange gezicht perfect omlijstte.

‘Goed?’ De figuur verdween en Philos kwam weer te voorschijn. Charlie keek hem met open mond aan. ‘Hoe heb je dat gedaan?’

‘O, dat vergat ik je te vertellen.’ Hij strekte zijn hand uit en Charlie zag een metalen ring van hetzelfde glinsterende blauw als het draad van de lepel waarmee hij had ontbeten. ‘Als ik die met mijn andere hand aanraak, heb ik een spiegel.’ Hij deed het nog eens en weer zag Charlie de man met die dwaze bol op zijn hoofd voor zich staan.