Выбрать главу

‘Ik begrijp wat je bedoelt. Ja, buiten Ledom zal het wel donker zijn.’

‘Ligt Ledom dan onder de grond?’

‘Dat is geen vraag om met ja of nee te beantwoorden.’

Charlie zag neer op de gang en zag een groot stuk van de bewolkte, stralend zilveren lucht. ‘Waarom niet?’

‘Dat moet je Seace vragen. Hij kan dat beter uitleggen dan ik.’

Ondanks zichzelf moest Charlie lachen en in antwoord op Philos’ vragende blik, zei hij: ‘Eerst zeg je dat Mielwis alles weet. Maar Mielwis zegt dat jij een expert bent. En jij stuurt me weer naar Seace.’

‘Waarin was ik dan een expert, volgens Mielwis?’

‘Dat zei hij niet precies. Hij beweerde min of meer dat jij alles van de Ledomietische geschiedenis afweet. Hij zei ook nog iets anders — dat jij wist wanneer je moest ophouden met inlichtingen geven, terwijl het niet in zijn aard lag om iets achter te houden.’

Voor de tweede maal zag Charlie een blos over Philos’ donkere wangen vliegen: ‘Maar dat is wel míjn aard.’

‘Luister eens,’ zei Charlie geschrokken. ‘Misschien heb ik het mis. Ik kan het best verkeerd begrepen hebben. Ik wil niet de oorzaak zijn dat er moeilijkheden tussen jullie ontstaan.’

‘Ik begrijp wat hij er mee bedoelt,’ zei Philos vlak. ‘Ik voel me heus niet pijnlijk getroffen. Dit is iets in Ledom, dat niets met jou uitstaande heeft.’

‘Dat heeft het wel! Mielwis zei dat het begin van Ledom wel degelijk te maken heeft met de ondergang van homo sap. en daar wil ik niets over weten.’

Zij waren intussen gaan lopen, maar opeens stond Philos stil en legde zijn handen op Charlies schouders. ‘Neem me niet kwalijk,’ zei hij. ‘We hebben allebei gelijk en ongelijk. Er is niets onaangenaams waar jij verantwoordelijk voor zou zijn. Vergeet het, want het was verkeerd van mij om zo te reageren. Vergeet mijn gevoelens, mijn problemen.’

‘Mag ik dan niet alles over Ledom weten?’ vroeg Charlie sluw. Daarna lachte hij en zei tegen Philos dat het in orde was en hij alles zou vergeten.

Maar dat zou hij zeker niet.

* * *

In bed zegt Herb plotseling: ‘Maar Margaret moet ons niet.’

‘Dan bombarderen we haar ook,’ zegt Jeanette tevreden. ‘Ga slapen. Over welke Margaret heb je het eigenlijk?’

‘Margaret Mead, de antropologe. Ze heeft dat artikel geschreven waarover ik je laatst vertelde.’

‘Waarom moet ze ons niet?’

‘Ze zegt dat een opgroeiende jongen zoals zijn vader wil zijn. Als zijn vader een goede verzorger en een goede speelkameraad is en in huis even handig als een wasmachine of een vuilnismachine of zelfs als een vrouw, zal hij later net zo worden.’

‘Wat is daar fout aan?’

‘Ze zegt dat er uit de voorsteden geen avonturiers, onderzoekers of kunstenaars kunnen komen.’

Na een korte stilte zegt Jeanette: ‘Zeg tegen jouw Margaret dat ze kan opvliegen. Ik zei je al eerder: wij zijn een nieuw soort mensen. Wij verzinnen mensen die niets weten van dronken vaders of moeders bij de melkboer. Wij zaaien een rijke oogst van mensen die blij zijn met wat ze hebben en geen tijd verspillen aan het overtreffen van de buren. Je kunt beter niet over ernstige dingen denken, lieveling. Dat is slecht voor je.’

‘Dat is eigenlijk precies gelijk hetzelfde wat Smith tegen me zei,’ zegt Herb verbaasd. Hij lacht. ‘Maar hij bedoelt het andersom.’

‘Hangt er van af hoe je het bekijkt.’

Hij blijft een tijdje liggen denken over zijn-en-haar woestijnlaarzen en mijn ouder is een Commissie en hoe goed een man er uit ziet met een afdroogdoek en tenslotte wordt hij er een beetje gek van. ‘Welterusten, liefje.’

‘Welterusten, liefje,’ mompelt ze.

‘Welterusten, schatje.’

‘T’rusten, schatje.’

‘Verdomme!’ schreeuwt hij opeens. ‘Noem me toch niet steeds hetzelfde als ik jou noem!’

Ze is niet precies bang, maar wel een beetje geschrokken. Ze weet dat hij met iets overhoop ligt en zwijgt.

Een tijd later raakt hij haar aan en zegt: ‘Het spijt me, liefje.’

‘Goed — George.’

Hij moet lachen.

* * *

Het kostte maar enkele minuten om met de ‘ondergrondse’ — er was een Ledomse naam voor, maar een onvertaalbare — bij de Wetenschap te komen. Charlie en Philos kwamen onder de overhellende top van het vreemde struktuur uit en liepen om het zwembad heen, waar zeker weer een stuk of dertig, veertig Ledomieten aan het rondplassen waren. Ze bleven een ogenblik staan kijken. Ze hadden onderweg weinig gesproken, waren allebei nog bezig met hun eigen gedachten, maar terwijl hij naar deze duikende, rennende en zwemmende mensen keek, vroeg Charlie: ‘Hoe blijven die korte schortjes in hemelsnaam zitten?’ En Philos trok hem daarop zachtjes aan zijn haar en vroeg: ‘Hoe blijft dit zitten?’

En Charlie moest — een van de weinige keren in zijn leven — blozen.

Ze liepen om het gebouw heen en kwamen onder de kolossale overkoepeling. Philos bleef staan en zei: ‘Loop jij maar door.’

‘Ik wou dat je meeging,’ zei Charlie. ‘Dit keer zou ik het prettig vinden als je er bij was wanneer iemand zegt: praat er maar met Philos over.’

‘Dat zal zeker gebeuren en ik zal ronduit met je praten wanneer het ogenblik daar is. Maar denk je niet dat je meer over Ledom vandaag te weten komt vóór ik je met een heleboel feiten uit de geschiedenis in de war breng?’

Wat ben je, Philos?’

‘Ik ben historicus.’ Hij voerde Charlie naar de voet van de muur en legde zijn hand op de onzichtbare rail. ‘Klaar?’

‘Klaar.’

Philos deed een stap achteruit en Charlie werd pijlsnel omhoog getrokken. Hij was al zo vertrouwd met deze manier van voortbewegen, dat hij niet meer zijn ogen sloot en hij zag Philos naar het zwembad lopen. Een vreemd wezen, dacht hij. Niemand schijnt op hem gesteld te zijn.

Hij dreef kalm tot stilstand in de lucht voor een groot raam en stapte er moedig op af. En er doorheen. Tegelijkertijd voelde hij weer die onzichtbare afsluiting, die er toch was. Vormde hij op zo’n moment een deel van die onzichtbare muur? Iets dergelijks moest het wel zijn.

Hij keek om zich heen. Het eerst wat hij zag was de gewatteerde cel, de pompoen met zilveren vleugels, de tijdmachine met zijn open deur, precies als toen hij tevoorschijn kwam. Hij zag de draperieën op het eind van de kamer en een vreemdsoortige, scheve uitrusting op een soort zware sokkel in het midden. Er stonden tevens enkele stoelen en een hoge tafel met een hoop papieren.

‘Seace?’

Geen antwoord. Een beetje verlegen liep hij de kamer door en ging op een van de stoelen zitten. Hij riep wat luider, maar er kwam geen antwoord. Hij sloeg zijn benen over elkaar en wachtte. Een tijd later stond hij weer op en keek in de zilveren pompoen.

Hij had niet geweten dat hij zo’n schok zou krijgen. Hij wist niet eens dat het hem zou schokken. Maar daar, op die zachte zilveren vloer had hij meer dood dan levend gelegen, jaren en kilometers verwijderd van alles wat hem interesseerde, het gedroogde zweet op zijn lichaam. Zijn ogen keken door een waas van tranen. Laura! Laura! Ben je dood? Brengt dood zijn je dichter bij me? Ben je oud geworden, Laura, is je mooie lichaam verschrompeld? Was je er blij om? Laura, weet je dat ik alles, zelfs mijn leven zou geven om je even te mogen aanraken, zelfs als jij oud zou zijn en ik niet?

Of... kwam het afschuwelijke einde toen je jong was? Sloeg de grote hamer op je huis en was het in één helder ogenblik gebeurd? Of begon je door de ontastbare gifregen inwendig te bloeden en te braken en hief je je hoofd op om naar je uitgevallen haar op het hoofdkussen te kijken?

Hoe vind je me? schreeuwde hij van binnen. Hoe vind je Charlie in marineblauw en rode biesjes? Wat vind je van deze krankzinnige boord?