Выбрать главу

Jeanette bijt op haar lip. Ze probeert in zulke situaties altijd om niet het eerst te lachen. Ze wrijft Karens haar in met shampoo.

‘Waarom niet, mam?’

‘Omdat alleen mammies kinderen in hun buik krijgen.’

‘Pappies nooit?’

‘Nee, nooit.’

Jeanette spoelt het schuim weg tot Karen haar blauwe ogen weer open kan doen. ‘Ik wil bellen!’

‘En je haar is net schoon!’ Maar ze bezwijkt voor Karens smekende blik. ‘Vooruit dan. Maar zorg dat er geen zeep in je haar komt.’

‘Ja.’ Karen kijkt hoe Jeanette een pakje bellen-voor-het-bad in het water leeggooit en de warme kraan opendraait. Jeanette blijft er bij staan, deels om op Karens haar te letten, deels omdat ze het leuk vindt. ‘Maar dan hebben we ook geen pappies meer nodig,’ zegt Karen opeens.

‘Wat bedoel je nou? Wie zou er anders naar kantoor gaan en lolly’s en maaimachines en zo meebrengen?’

‘Nee, niet daarvoor. Voor baby’s, bedoel ik. Pappies kunnen geen baby’s maken.’

‘Ze helpen, liefje.’

‘Hoe?’

‘Zo zijn er wel genoeg bellen. Het water wordt te warm.’ Ze draait de kraan dicht.

Hoe dan, mammie?’

‘Dat is nog een beetje moeilijk voor je, liefje. Daar ben je nog te jong voor. Een pappie heeft een speciale manier om van je te houden. Dat is erg mooi en als hij erg, erg veel van een mammie houdt, krijgt ze een baby.’

Onder het praten heeft Karen een stukje zeep in het water gevonden en kijkt of het past. Jeanette haalt Karens hand uit het water en geeft er een tik op: ‘Karen! Daar mag je jezelf niet aanraken. Dat is niet netjes!’

* * *

‘Begin je er iets van te snappen?’

Charlie wierp een bedachtzame blik op Philos, die aan de voet van de onzichtbare lift op hem stond te wachten. ‘Als je wat aan Seace vraagt,’ zei hij langzaam. ‘Heb je aldoor het gevoel of hij iets verbergt.’

Philos lachte hartelijk en zei: ‘Ik denk dat je nu wel klaar bent voor de Kinder-afdeling.’

Charlie keek naar Wetenschap en Geneeskunde: ‘Die gebouwen zijn enorm groot.’

‘Dat lijkt maar zo. Dat van de Kinderen is veel groter.’

‘Dat zal dan wel ver weg zijn.’

‘Waarom?’

‘Als het nog groter is dan deze gebouwen...’

‘Dan zou je het van hieruit moeten kunnen zien? Kijk, daar staat het!’

Philos wees op een klein huisje, dat tussen twee heuvelruggen in lag. Het huis was omringd door smetteloze grasvelden en tegen de lage, witte muren groeiden bloeiende wingerdranken. Het huis had een gevelspits en een schuin dak. Aan de ramen hingen bloembakken en aan een zijde van de witte muur stond een natuurstenen schoorsteen, waaruit blauwe rook opsteeg.

‘Zullen we wandelen?’

Ze liepen door de zoele lucht, door vriendelijk golvende velden.

‘Heb je ooit kinderen gehad?’ vroeg Philos.

‘Nee,’ antwoordde Charlie en dacht aan Laura.

‘Zou je van je kinderen houden?’

‘Ik geloof het wel!’

‘Waarom?’ vroeg Philos. Hij bleef staan en keek Charlie ernstig aan. ‘Geef maar geen antwoord. Denk er eens over na hoe je tegenover je eigen kinderen zou staan.’

Ze liepen weer verder. Charlie had een toenemend gevoel van verwachting. Dat kwam natuurlijk door de stralende Philos. Charlie moest ineens denken aan een film die hij eens had gezien, een soort geïllustreerd reisverhaal. Er werd gefilmd vanuit een laagvliegend vliegtuig en je zag weiden, huizen en velden. De muziek op de achtergrond was even verwachtingsvol als deze wandeling.

‘Kijk eens,’ zei Philos.

Charlie zag een jonge Ledomiet in een geelzijden tuniek, die een eind verder tegen een uitstekende rotswand leunde. Charlie verwachtte alles behalve wat er gebeurde: wanneer je iemand ontmoet, of je nu een gewoon mens of een Ledomiet bent, komt er een reactie. Maar in dit geval kwam er niets, helemaal niets. De gele Ledomiet stond met zijn rug tegen de rots geleund, een voet tegen een knie geleund en beide handen om zijn opgeheven dijbeen geslagen. Het fijn getekende gezicht was afgewend, de ogen waren half gesloten.

‘Wat is er?’ fluisterde Charlie verbaasd.

‘Ssst!’ siste Philos.

Ze passeerden de figuur ongehaast en Philos gaf Charlie een teken om stil te zijn. Daarna ging Philos even terug en ging met zijn hand langs de half gesloten ogen, maar er kwam geen reactie.

Ze liepen verder. Charlie draaide zich telkens om, maar de jonge Ledomiet bleef staan zoals hij stond. Alleen zijn zijden tuniek bewoog in de zachte bries. Toen ze eindelijk een hoek omgingen, zei Charlie: ‘Ik dacht dat Ledomieten nooit sliepen.’

‘Hij slaapt ook niet.’

‘Is hij ziek?’

‘Welnee. Ik ben blij dat je dit gezien hebt, want je zult het nog wel eens zien. Hij is alleen... gestopt.’

‘Wat is er met hem aan de hand?’

‘Niets. Hij houdt een soort... pauze. In jouw tijd was dat niet ongebruikelijk, jullie Indianen konden het vroeger. Het is geen slaap, maar het is iets wat je doet als je slaapt. Heb je het slapen ooit bestudeerd?’

‘Niet wat je studeren noemt.’

‘Wanneer je slaapt, droom je. Dromen zijn eigenlijk hallucinaties. Als je geregeld slaapt, cultiveer je je hallucinaties. Maar slaap betekent alleen een gemak. Zelfs jij kunt zonder slaap.’

‘Wij hebben iets dat wij dagdromen noemen.’

‘Noem het wat je wilt. Als je slaapt zonder hallucinaties breekt de geest.’

‘Bedoel je,’ vroeg Charlie verbaasd, ‘dat die jongen krankzinnig zou zijn geworden als je hem had wakker gemaakt?’

Philos begon te lachen: ‘Welnee, natuurlijk niet! Dat gaat niet in één keer. Ik kan je de verzekering geven dat hij ons zag, dat hij bewust was. Maar zijn geest koos om verder te gaan waarmee hij bezig was, maar als ik hem wakker had gemaakt of hij was wakker geworden door jouw stem -’ het drong opeens tot Charlie door dat zijn stem hier klonk als een hoorn tussen fluiten — ‘zou hij ons gewoon gegroet hebben.’

‘Maar waarom doet hij het?’

‘Waarom? Het schijnt dat de geest zich op die manier kan losmaken van de werkelijkheid, om gegevens te verwerken en te vergelijken die hij in wakende toestand niet kan associëren. Jullie literatuur zit vol van hallucinatoire beelden van deze soort — varkens met vleugels, menselijke vrijheid, vuurspuwende draken, de wijsheid van de meerderheid, de golem en gelijkheid van de seksen.’

‘Luister eens!’ riep Charlie driftig, en zweeg toen. Mensen als Philos kon je niet bereiken door drift. Dat voelde hij wel. ‘Je speelt een spelletje met me,’ zei hij bot. ‘Maar ik ken de spelregels niet.’

Philos zweeg ontwapenend. Zijn scherpe ogen werden zachter en hij maakte oprecht zijn verontschuldigingen. ‘Mijn beurt komt als je de rest van Ledom gezien hebt.’

‘Jouw beurt?’

‘Ja, de geschiedenis. Wat jij van Ledom denkt is één ding, maar wat je van Ledom en zijn geschiedenis zult denken is een ander ding.’ Hij zweeg even. ‘Wat je van... ach dat doet er ook niet toe.’

‘Wat wilde je zeggen?’

‘Wat je van Ledom plus zijn geschiedenis plus jullie geschiedenis zult denken, is weer een heel andere zaak. Ik wilde dit niet zeggen, omdat ik me dan weer zou moeten verontschuldigen.’

Ondanks zichzelf moest ook Charlie lachen en ze gingen verder.

Een paar honderd meter voor de villa beklommen ze een steile helling. Op de heuveltop gekomen, wees Philos in de richting van de villa en zei: ‘Kijk maar eens.’

Charlie zag dat ze aan de rand van een brede vallei stonden met vele bossen of boomgaarden en bewerkte velden. Rondom en tussen de velden en bossen lag een parkachtig landschap — zoals hij reeds bij de grote gebouwen had gezien. Hier en daar stonden witgepleisterde villa’s. Vanaf zijn hoogte zag hij er zeker twintig of meer. De kleurige kleren van de mensen waren net bloembladeren die langs de oevers van de twee smalle, door de vallei stromende beekjes lagen. Dit alles werd overkoepeld door de zilverkleurige lucht.