Выбрать главу

‘Dit is de Kinder-Afdeling,’ zei Philos.

Charlie keek naar de villa. Hij zag het erf en de vijver die er voor lagen. Hij luisterde en hoorde gezang. Daarna zag hij de kinderen.

* * *

Meneer en mevrouw Herbert Raile zijn naar de supermarkt gegaan om kleren voor de kinderen te kopen. De kinderen zitten buiten in de auto te wachten. Het is buiten vreselijk warm en daarom haasten ze zich. Herb duwt een karretje voor zich uit. Jeanette graait in de kleren die op de toonbanken liggen.

‘Kijk eens! Kleine T-shirts! Precies wat ik zoek!’ Ze pakt er drie voor Davy, maat vijf, en drie voor Karen, maat drie en gooit ze in het wagentje. ‘Nu broeken.’

Ze loopt meteen, zonder waarschuwing, verder. Herb komt met zijn karretje een eindje achter haar aan. Automatisch volgt hij de internationale verkeersregels: een van rechts komend karretje heeft voorrang, een karretje dat wil draaien moet wachten. Daardoor moet hij enkele malen wachten en tenslotte achter Jeanette aanrennen. Een van de wielen piept. Als hij rent, krijst het. Jeanette loopt door en slaat linksaf, staat abrupt stil. Een beetje buiten adem haalt Herb haar met een piepend wiel in.

‘Waar zijn de broeken nou?’ vraagt ze.

‘Daar, waar het bordje PANTALONS hangt.’ Ze zijn er voorbij gelopen. Jeanette geeft geen antwoord en keert haastig terug. Herbert komt piepend en wel achter haar aan.

‘Corduroy is te warm. De jongens van Graham dragen allemaal denim. Weet je dat Louie Graham geen promotie heeft gekregen?’ fluistert Jeanette alsof ze een gebed doet. ‘Kaki. Hier moeten we zijn. Maat vijf.’ Ze pakt twee broeken van de stapel. ‘Maat drie.’ Ze pakt er twee en gooit ze in de kar. Daarna rent ze weer verder. Herb piept, stopt, piept, krijst en piept achter haar aan. Ze gaat tweemaal linksaf, loopt twee zijgangen voorbij en blijft staan. ‘Ik moet sandalen hebben.’

‘Daar,’ wijst Herb, ‘waar KINDERSANDALEN staat.’

Jeanette geeft geen antwoord en rent op de sandalen af. Wanneer Herb haar heeft ingehaald heeft ze twee paar rode sandalen met geel-witte rubberzolen uitgezocht. Ze gooit de schoenen in de kar.

‘Stop!’ roept Herb, half lachend.

‘Wat is er aan de hand?’

‘Wat moet je nu hebben?’

‘Badpakken.’

‘Kijk dan eerst naar het bordje BADPAKKEN.’

‘Doe niet zo leuk,’ zegt ze en loopt door.

Hij blijft vlak achter haar lopen zodat ze hem boven het piepen van het wiel kan horen. ‘Het verschil tussen mannen en vrouwen is...’

‘Eenvijfenzeventig,’ zegt ze, langs een toonbank lopend.

‘...dat mannen opletten en vrouwen niet. Ik denk dat dit toch iets met de trots van het geslacht te maken heeft...’

‘Badpakken,’ zegt Jeanette. ‘Wat zei je liefje?’

‘Niks, liefje.’

Razendsnel begint ze de inhoud van de bak ‘Maat Vijf ’ te doorzoeken. ‘Dat moet ik hebben.’ Ze houdt een marineblauwe zwembroek met rode biesjes omhoog.

‘Het lijkt wel een luier.’

‘Het rekt nog,’ zegt ze.

Herb begint tussen de maten drie te zoeken en haalt een badbroekje te voorschijn dat niet groter is dan zijn handpalm. ‘Kijk eens! Laten we dat maar nemen. Als we nog langer zoeken, zijn de kinderen gesmolten.’

‘O, Herb, dommerd, dat is een jongensbroekje!

‘Het zal Karen uitstekend staan, denk ik!’

‘Ze kan toch niet alleen in een broekje lopen!’ gilt ze bijna.

‘Waarom niet?’ vraagt hij verbaasd. ‘Ze is toch pas drie?’

‘Dit is beter. Kijk! Hetzelfde badpak wat Dolly Graham heeft!’

‘Niemand in de buurt zal zich geschokt voelen als hij de tietjes van een drie jaar oud kind ziet.’

‘Herb! Hou op met die vuile praat!’

‘Ik hou niet van dit soort bijgedachten.’

‘Nee... dit is het!’ Verrukt houdt ze haar vondst omhoog en giechelt. ‘Wat een schatje!’ Ze legt het in het wagentje en ze piepen snel naar de kassa met hun zes T-shirts, vier kakishorts, twee paar rode sandalen met geel-witte rubberzolen, een zwembroek maat vijf en een perfecte maat drie miniatuurbikini.

* * *

De kinderen — een stuk of tien — waren in en om de vijver aan het spelen en zingen.

Charlie had een dergelijk gezang nooit eerder gehoord. Hij had beter of slechter horen zingen, maar nog nooit zulk soort zingen. Het klonk als orgelmuziek. De kinderen, oudere en jongere, zongen soms met vier of vijf maar nooit met meer tegelijk. De muziek hing boven de groep, plooide zich over een troepje kleine bruine lichamen en bewoog zich voort over de vijver naar de andere kant, zich zo verspreidend dat de alttonen links en de sopraantonen van rechts kwamen. Je kon duidelijk horen hoe de toon zich verdichtte, bleef hangen, ijler werd, zich verspreidde, opsprong en hoe de kleurschakeringen veranderden in opeenvolgende reeksen en hoe de muziek zwol tot de grondtoon door twee stemmen werd opgenomen en langzaam weer op de voorgrond kwam.

De meeste kinderen waren naakt. Voor Charlies ogen zagen zij er allemaal uit als meisjes. Zij schenen zich niet op de muziek te concentreren, want zij speelden, renden, plasten rond in de vijver en waren aan het bouwen met modder, stokken en gekleurde bakstenen. Drie kinderen speelden met een bal. Zij spraken in hun duifachtige taal en schreeuwden en riepen terwijl ze rondrenden. Een kind struikelde en viel en huilde... als een kind. Drie anderen schoten toe om het op te rapen en troostten het met kussen en een stuk speelgoed. En boven al dit lawaai hing de muziek in de lucht als een waas, een onafgebroken, wonderlijk gezang.

‘Waarom zingen ze zo?’ vroeg Charlie.

‘Zij doen alles samen,’ antwoordde Philos met stralende ogen. ‘Als ze bij elkaar zijn en allemaal verschillende dingen doen, zingen ze samen. Dat kunnen ze nu eenmaal niet laten. Als de een begint, gaat de ander als het ware automatisch verder. Luister maar!’ Zachtjes maar toch duidelijk liet hij drie tonen horen: do, sol, mi...

Ze werden door de kinderen opgevangen alsof het balletjes waren. Ieder kind zong een andere toon en samen vormden ze een akkoord. Charlie zag een van deze drie kinderen, dat tot aan zijn borst in het water stond, maar verder zong, de noot veranderend in do, fa, mi... en onmiddellijk daarna re, fa, mi... en plotseling weer fa, do, la... en zo ging het maar verder; Charlie had nog nooit muziek gehoord die zo uit het hart scheen te komen.

‘Het is prachtig,’ stamelde hij. ‘Prachtig...’

Philos knikte blij en zei: ‘Daar heb je Grocid!’

Grocid had alleen een rode das om zijn hals, waarvan het eind in de wind wapperde. Hij kwam uit de villa, wuifde en zong de drie tonen die Philos had gezongen. Opnieuw werden ze door de kinderen opgepakt en uitgewerkt. Grocid keek lachend naar boven.

‘Hij zegt dat hij aan de tonen kon horen dat ik er was,’ zei Philos tegen Charlie. ‘Grocid!’ riep hij. ‘Mogen we komen?’

Grocid wuifde instemmend en Philos en Charlie daalden zo vlug mogelijk de steile helling af. Grocid pakte een kind op en kwam hun tegemoet. Het kind zat schrijlings op zijn schouder en trok uitgelaten aan zijn das.

‘Je hebt Charlie Johns meegebracht!’ zei Grocid. ‘Kom verder! Ik ben blij dat jullie er zijn!’ Tot Charlies verbazing gaven Philos en Grocid elkaar een kus. Toen Grocid zich tot hem wendde, stak Charlie een beetje stijfjes zijn hand uit, hetgeen onmiddellijk begrepen werd. Grocid drukte zijn hand en zei: ‘Dit is Anaw.’ Hij drukte het kind tegen zijn hoofd. Het begon blij te lachen en tegelijkertijd keek het nieuwsgierig naar Charlie. Charlie lachte terug. Ze gingen naar binnen. Charlie vroeg zich af wat hij verwachten kon: zich automatisch openende muren, verborgen verlichting, anti-zwaartekracht theebladen? Een zelfvriezend ontbijt? Automatische vloeren?