Robert Jordan
Viersprong van de Schemer
En het zal geschieden, in de dagen dat de Duistere Jacht uitrijdt, wanneer de rechterhand versaagt en de linkerhand dwaalt, dat de mensheid aankomt op de Viersprong van de Schemer en dat alles wat is, alles wat was en alles wat zal zijn, balanceert op de punt van een zwaard, terwijl de stormen van de Schaduw in kracht toenemen.
Proloog
Glinsteringen van het Patroon
Rodel Ituralde had een hekel aan wachten, hoewel hij wist dat dat het grootste deel van zijn werk als soldaat uitmaakte. Wachten tot de volgende slag begon, tot de vijand in actie kwam, tot die een fout maakte. Hij keek vanuit zijn zadel waakzaam naar het winterse woud, net zo bewegingloos als de bomen. De zon was tot halverwege het hoogste punt geklommen en gaf geen enkele warmte. Zijn adem hing als een witte mist voor zijn mond, en zijn netjes bijgewerkte snor en het zwarte vossenbont waarmee zijn kap was afgezet, waren berijpt. Hij was blij dat zijn helm aan de zadelknop hing. Zijn borstkuras hield de kou vast, die door zijn mantel en elke laag wol, zijde en linnen daaronder sneed. Zelfs het zadel van Schicht voelde kil aan, alsof de witte ruin uit bevroren melk bestond. De helm zou zijn hersens beneveld hebben. De winter was laat, heel laat naar Arad Doman gekomen, maar wel met verdubbelde woede. De zomerhitte, die onnatuurlijk lang in de herfst was blijven hangen, was in minder dan een maand omgeslagen naar hartje winter. De bladeren die de lange zomerdroogte overleefd hadden, waren bevroren geraakt voor ze van kleur hadden kunnen veranderen en nu glinsterden ze als vreemde, in ijs gekapselde smaragden in het ochtendzonlicht. De paarden van de ongeveer twintig wapenknechten om hem heen stampten van tijd tot tijd met een hoef in de kniediepe sneeuw. Tot aan hier was het een lange rit geweest en ze moesten nog verder, of dit nu een goede of een slechte dag zou worden. Donkere wolken joegen langs de hemel naar het noorden. Hij had genoeg verstand van het weer om te weten dat de temperatuur voor het vallen van de nacht scherp zou dalen. Tegen die tijd moesten ze onderdak hebben.
‘Niet zo’n strenge winter als de laatste, nietwaar, Heer?’ zei Jaalam kalm. De jonge krijgsman wist op de een of andere manier altijd Ituraldes gedachten te lezen, en zijn stem was luid genoeg om door de anderen gehoord te worden. ‘Maar toch denk ik dat een paar man nu wel van kruidenwijn dromen. Niemand van hier, natuurlijk. Die zijn volstrekt onverstoorbaar. Drinken allemaal thee, meen ik. Koude thee. Als ze wat berkentakken hadden, zouden ze uit de kleren gaan om een sneeuwbad te nemen.’
‘Ze zullen hun kleren nu toch aan moeten houden,’ zei Ituralde droog, ‘maar misschien kunnen ze vanavond wat koude thee krijgen, als ze geluk hebben.’ Dat maakte wat gegrinnik los. Zacht gegrinnik. Hij had deze mannen met zorg gekozen, en ze wisten wanneer ze zich stil moesten houden.
Hijzelf had wel een kom dampende kruidenwijn of zelfs thee kunnen gebruiken. Maar het was lang geleden sinds kooplieden thee naar Arad Doman gebracht hadden. Lang geleden sinds een koopman zich voorbij de grens met Saldea had gewaagd. Tegen de tijd dat nieuws van de buitenwereld hem bereikte, was het al even oudbakken als het brood van de vorige maand, als het al om meer dan een gerucht ging. Maar dat maakte nauwelijks iets uit. Als de Witte Toren waarachtig verdeeld was, of als er werkelijk mannen die konden geleiden naar Caemlin geroepen werden... nou ja, de wereld zou het zonder Rodel Ituralde moeten doen tot Arad Doman weer een geheel was. Op dit ogenblik had iedere weldenkende man zijn handen meer dan vol aan Arad Doman.
Nog eens overdacht hij de bevelen die hij zijn snelste ruiters had laten brengen naar iedere edelman die getrouw was aan de koning. Ze mochten dan verdeeld zijn door kwaad bloed en oude veten, maar hun trouw aan de koning hadden ze nog steeds gemeen. Als de bevelen van de Wolf kwamen, zouden ze hun legers verzamelen en uitrijden, tenminste, zolang hij de gunst van de koning behield. Op zijn bevel zouden ze zich zelfs in de bergen schuilhouden en wachten. O, ze zouden ongedurig worden en een paar zouden zijn naam vervloeken, maar ze zouden gehoorzamen. Ze wisten dat de Wolf veldslagen won. Sterker nog, ze wisten dat hij oorlogen won. Kleine Wolf noemden ze hem, als ze dachten dat hij hen niet kon horen. Maar hij gaf er niets om wat ze over zijn lengte dachten – niet veel, in ieder geval – zolang ze maar uitreden wanneer en waar hij beval.
Weldra zouden ze hard uitrijden, om een val te zetten die pas na maanden zou dichtklappen. Het was een waagstuk. Ingewikkelde plannen konden op vele manieren uiteenvallen, en dit plan had vele lagen. Alles zou al bij voorbaat mislukken als hij er niet in slaagde voor het lokaas te zorgen. Of als iemand zijn bevel negeerde om de koeriers van de koning te ontwijken. Maar allemaal kenden ze zijn redenen, en zelfs de grootste stijfkoppen onder hen deelden die, hoewel er weinigen waren die bereid waren om er hardop over te praten. Sinds hij Alsalams laatste bevel gekregen had, was hij rondgetrokken als een geest in een razende storm. Het opgevouwen papier was weggestopt in zijn mouw, boven het witte kant dat over zijn met staal beklede handschoen viel. Ze hadden een laatste kans, een heel kleine kans om Arad Doman te redden. Misschien zelfs om Alsalam tegen zichzelf te beschermen, voor de Koopliedenraad zou besluiten om een ander op de troon te zetten. Meer dan twintig jaar lang was hij een goed heerser geweest. Moge het Licht hem bijstaan dat te blijven.
Een luid gekraak deed Ituraldes hand naar het gevest van zijn slagzwaard duiken. Er klonk gekraak van leer en geschraap van ijzer toen de anderen hun wapens vrijmaakten. Verder was het stil. Het woud was zo stil als een bevroren tombe, op het knerpende geluid van een tak na die onder het gewicht van de sneeuw brak. Na een paar tellen ontspande hij zich – voor zover hij zich al had kunnen ontspannen sinds de verhalen over de Herrezen Draak die in de lucht bij Falme was verschenen hem in het noorden hadden bereikt. Misschien was de man werkelijk de Herrezen Draak, misschien was hij werkelijk in de lucht verschenen, maar wat de waarheid ook zijn mocht, die verhalen hadden een storm in Arad Doman veroorzaakt.
Ituralde was ervan overtuigd dat hij die storm had kunnen bedaren als hij meer de vrije hand gekregen had. Het was geen snoeverij dat hij er zo over dacht. Hij wist wat hij kon doen met een slag, een veldtocht of een oorlog. Maar sinds de Raad besloten had dat de koning veiliger zou zijn als hij Bandar Eban uit werd gesmokkeld, scheen Alsalam het in zijn hoofd gehaald te hebben dat hij de wedergeboorte van Artur Haviksvleugel was. En sindsdien hadden zijn handtekening en zegel tientallen gevechtsorders opgesierd, afkomstig van welke plek de Raad hem ook maar had verborgen. Ze wilden niet zeggen waar die plek was, zelfs niet tegen Ituralde zelf. Van elke vrouw van de Raad die hij hiermee confronteerde, kreeg hij een uitdrukkingloze blik en ontwijkende antwoorden als de koning zelfs maar genoemd werd. Hij zou bijna gaan geloven dat ze niet wisten waar Alsalam was. Een belachelijke gedachte natuurlijk. De Raad hield de koning scherp in het oog. Ituralde had altijd geloofd dat de koopliedenhuizen zich er te veel mee bemoeiden, maar nu wenste hij dat ze zouden ingrijpen. Waarom ze zwegen was een raadsel, want een koning die de handel belemmerde bleef niet lang op de troon.
Ituralde was zijn geloften getrouw en bovendien was Alsalam een vriend, maar als de bevelen die de koning stuurde bedoeld waren om chaos te creëren, hadden ze niet beter geformuleerd kunnen zijn. Maar desondanks konden ze niet genegeerd worden. Alsalam was de koning. En hij had Ituralde bevolen om zo snel hij kon naar het noorden op te trekken tegen een grote verzameling Draakgezworenen, die Alsalam kennelijk door geheime verspieders had ontdekt. En tien dagen later, zonder een Draakgezworene in zicht, kwam er een bevel om weer naar het zuiden te trekken, weer zo snel mogelijk en wederom tegen een verzameling lieden die nimmer verschenen. Hij had bevel gekregen om zijn troepen bijeen te brengen om Bandar Eban te verdedigen, terwijl een aanval met drie vooruitgeschoven troepen de zaak voor eens en altijd zou hebben beslist. Bovendien was hem opgedragen zijn krachten te splitsen, terwijl een mokerslag hetzelfde resultaat zou hebben. Hij moest gebieden uitkammen waarvan hij wist dat de Draakgezworenen ze allang verlaten hadden, en wegtrekken van plaatsen waarvan hij wist dat ze daar hun kampen hadden opgeslagen. Erger nog, Alsalams bevelen waren vaak rechtstreeks naar de machtige edelen gegaan die geacht werden Ituralde te volgen. Ze zonden Machir deze kant op, Teacal die kant, en Raman nog weer een andere kant op. Vier keer waren er veldslagen uitgebroken omdat delen van hetzelfde leger ’s nachts op elkaar stuitten. Ze waren opgetrokken op uitdrukkelijk bevel van de koning en hadden niemand behalve de vijand voor zich verwacht. En ondertussen groeiden de Draakgezworenen in aantal en nam hun zelfvertrouwen toe. Ituralde had wel overwinningen behaald – bij Solanje en Maseen, bij het Somalmeer en Kandelmar. Zo hadden de heren van Katar geleerd om de opbrengsten van hun mijnen en smelterijen niet langer aan de vijanden van Arad Doman te verkopen. Maar telkens hadden Alsalams bevelen tenietgedaan wat hij bereikt had.