Dit laatste bevel was echter anders. Om te beginnen had een grijzel vrouwe Tuva gedood in een poging om te verhinderen dat het bevel hem bereikte. Waarom de Schaduw dit bevel meer zou vrezen dan elk ander was een raadsel, maar het was een reden temeer om snel te handelen. Voordat Alsalam hem een ander bevel zou sturen. Dit bevel bood vele mogelijkheden, en hij had elk ervan nauwlettend overwogen. Maar de beste mogelijkheden begonnen allemaal hier, vandaag. Al is de kans op een goede afloop klein, je moet hem toch grijpen.
In de verte weerklonk de schelle kreet van een sneeuwgaai, toen nog eens, en toen nog een derde keer. Ituralde zette zijn handen om zijn mond en herhaalde de drie rauwe kreten. Even later kwam een ruige, lichtgespikkelde ruin tussen de bomen vandaan. De ruiter was gekleed in een witte mantel met zwarte vegen. Als ze stilgestaan hadden, zouden man en paard in het besneeuwde woud moeilijk te zien zijn geweest. De ruiter liet zijn paard naast dat van Ituralde stoppen. Hij was een gedrongen man die slechts één enkel zwaard met een korte kling droeg. Aan zijn zadel hingen een boog in een foedraal en een pijlkoker.
‘Het ziet ernaar uit dat ze allemaal gekomen zijn, Heer,’ zei hij met een stem die altijd hees klonk, en trok de kap van zijn hoofd. Iemand had ooit geprobeerd om Donjel op te hangen toen hij nog jong was, hoewel niemand meer wist waarom. Het restant van zijn kortgeknipte haar was ijzergrauw. De donkere leren ooglap over zijn rechteroog was een overblijfsel van een andere jeugdzonde. Maar of hij nu één of twee ogen had, hij was de beste verkenner die Ituralde ooit gekend had. ‘De meesten in ieder geval,’ ging hij door. ‘Ze hebben twee kordons schildwachten om het jachtslot uitgezet, het een binnen het ander. Je kunt ze al van een span ver zien, maar niemand kan dichtbij genoeg komen zonder dat ze het horen en ervandoor gaan. Aan de sporen te zien hebben ze niet meer man meegenomen dan u zei; niet genoeg om te tellen. Tuurlijk,’ voegde hij er droog aan toe, ‘bent u nog steeds behoorlijk in de minderheid.’ Ituralde knikte. Hij had het Witte Lint aangeboden en de lieden die hij op het punt stond te ontmoeten hadden dat aanvaard. Drie dagen lang, zo hadden de mannen onder het Licht, bij hun zielen en hoop op redding gezworen, zouden ze geen wapens tegen elkaar opnemen of bloed vergieten. Maar het Witte Lint was in deze oorlog nog niet beproefd en in deze tijden hadden sommige lieden vreemde denkbeelden over waar hun redding lag. Zoals degenen die zichzelf Draakgezworenen noemden. Hij werd altijd een gokker genoemd, maar dat was hij niet. De kunst was om te weten wat je kon wagen. En soms te weten wat je moest wagen.
Uit zijn laars haalde hij een pakje dat in geoliede zijde was genaaid en gaf het aan Donjel. ‘Als ik in twee dagen de voorde van Coron niet bereikt heb, breng dit dan naar mijn vrouw.’ De verkenner stopte het pakje onder zijn mantel, raakte zijn voorhoofd aan en keerde zijn paard naar het westen. Hij had soortgelijke pakjes al eerder voor Ituralde gedragen, gewoonlijk aan de vooravond van een veldslag. Mocht het Licht geven dat Tamsin ook dit keer dat pakje niet zou hoeven openen. Ze zou achter hem aan komen – zo had ze het hem gezegd – de eerste keer dat een levende een dode achtervolgde.
‘Jaalam,’ zei Ituralde, ‘laten we eens gaan kijken wat ons wacht in de jachthut van vrouwe Osana.’ Hij spoorde Schicht aan en de anderen sloten zich achter hem aan.
De zon rees tot het hoogste punt en begon te dalen terwijl ze reden. De donkere wolken in het noorden kwamen dichterbij en de kilte drong dieper in hen door. Er klonk geen ander geluid dan het kraken van hoeven door de sneeuwkorst. Op hen na scheen het woud verlaten. Hij zag geen van de schildwachten over wie Donjel gesproken had. ’s Mans mening over wat je een span ver kon zien verschilde nogal van die van de anderen. Ze verwachtten hem natuurlijk. En ze hielden hem ongetwijfeld in de gaten om er zeker van te zijn dat hij niet gevolgd werd door een leger, of hij nou wel of niet een Wit Lint had. Een flink aantal van hen zou best reden hebben om Rodel Ituralde met pijlen te bestoken. Een heer zou het Witte Lint bindend verklaren voor zijn mannen, maar zouden al die lieden zich gebonden voelen? Soms moest je gewoon iets wagen. Tegen het eind van de middag doemde ineens Osana’s jachtslot tussen de bomen op, een heleboel torens en slanke puntkoepels die tussen de paleizen van Bandar Eban niet zouden hebben misstaan. Bij haar was de jacht altijd om mannen of macht gegaan, en haar trofeeën waren talrijk en berucht, ondanks haar jeugdige leeftijd. De ‘jachtpartijen’ die hier hadden plaatsgevonden, zouden zelfs in de hoofdstad verbazing hebben veroorzaakt. Maar het slot lag er nu verlaten bij. Gebroken ramen gaapten hen met versplinterde tanden aan. Achter geen enkel raam was een lichtpuntje of enige beweging te zien. Maar de sneeuw die op de vrijgemaakte grond rondom het jachtslot lag, was behoorlijk door paardenhoeven vertrapt. De overdadig versierde en met koper beslagen poorten naar de grote binnenplaats stonden open. Ituralde reed er zonder in te houden doorheen, gevolgd door zijn mannen. Paardenhoeven kletterden over het plaveisel, waar de sneeuw tot modder was vertrapt. Er kwamen geen dienaren te voorschijn om hem te begroeten, wat hij ook niet verwacht had. Osana was kort na het begin van de onrusten die Arad Doman plaagden verdwenen, en haar dienaren waren snel weggetrokken naar andere leden van haar Huis als ze daar een plek konden vinden. In tijden als deze verhongerden dienaren die geen meester hadden, of ze werden struikrover. Of Draakgezworene.
Hij steeg af bij de brede marmeren trap aan het eind van de binnenplaats en gaf de teugels van Schicht aan een van zijn gewapende mannen. Jaalam beval de mannen om onderdak te zoeken voor henzelf en hun paarden. Ze loerden naar de marmeren balkons en de brede vensters rond de binnenplaats, en bewogen zich alsof ze elk ogenblik de pijl van een kruisboog tussen hun schouderbladen verwachtten. Een van de staldeuren stond op een kier. Ondanks de kou verspreidden de mannen zich over de gehele binnenplaats, zodat ze alle kanten in de gaten konden houden, en drongen ze zich dicht tegen hun paarden aan. Als het ergste zou gebeuren, konden er misschien een paar naar buiten ontsnappen.
Ituralde trok zijn handschoenen uit en stak ze achter zijn riem. Hij beklom met Jaalam de treden en trok zijn kanten mouwen recht. De vertrapte sneeuw was weer bevroren en kraakte onder zijn laarzen. Hij dwong zich recht vooruit te kijken. Hij moest er ongenaakbaar en zelfverzekerd uitzien, alsof er niets kon gebeuren wat hij niet verwachtte. Vertrouwen was een van de sleutels tot de overwinning. Als de tegenpartij dacht dat je zelfverzekerd was, was dat bijna even goed als het ook daadwerkelijk zijn. Boven aan de trap trok Jaalam een van de hoge, bewerkte deuren open aan een vergulde ring. Ituralde raakte zijn ereteken aan om er zeker van te zijn dat hij op zijn plaats zat – zijn wangen waren te koud om te voelen of de zwartfluwelen ster was blijven zitten. Toen stapte hij naar binnen, even zelfverzekerd alsof hij naar een bal ging.