Выбрать главу

‘Ik vind het al mooi als we te weten komen hoe de Seanchanen hen temmen.’ Met genoeg tamme heksen kon hij Altor verdrijven uit Andor, uit Illian en overal waar hij zich had gevestigd als de Schaduw zelf. Hij zou Haviksvleugel zélf voorbij kunnen streven! ‘Ze moeten vernietigd worden,’ herhaalde Asunawa koppig. ‘En wij erbij?’ wilde Valda weten.

Er werd op de deur geklopt en Asunawa gaf kortaf een bevel. Een van de wachten verscheen in de deuropening. Hij stond stram en sloeg zijn arm in een ferm saluut over zijn borst. ‘Heer Groot-Inquisiteur,’ zei hij eerbiedig, ‘de Raad van Gezalfden is hier.’ Valda wachtte. Zou de oude dwaas zich koppig blijven verweren tegen de tien overgebleven kapiteinheren buiten, allen gereed om uit te rijden? Wat gedaan was, was gedaan. Wat gedaan had moeten worden.

‘Als het de ondergang van de Witte Toren teweeg kan brengen,’ zei Asunawa ten slotte, ‘kan ik tevreden zijn. Voorlopig tenminste. Ik zal naar deze bijeenkomst gaan.’

Valda glimlachte dun. ‘Dan ben ik tevreden. We zullen er gezamenlijk op toezien dat de heksen vallen.’ Hij zou ze zeker zien vallen. ‘Ik stel voor dat u uw paard in gereedheid laat brengen. Als de avond valt hebben we een lange rit te gaan.’ Of Asunawa de heksen ook zou zien vallen was een andere zaak.

Gabrelle genoot van haar ritten door de winterse wouden met Logain en Toveine. Hij liet haar en Toveine altijd op eigen snelheid volgen in zodat ze onder vier ogen konden praten, zolang ze maar niet te ver afzakten. Maar de twee Aes Sedai zeiden zelden meer dan het hoogst noodzakelijke, zelfs als ze werkelijk alleen waren. Ze waren bepaald niet bevriend. Feitelijk wenste Gabrelle vaak dat Toveine zou vragen of ze achter mocht blijven als Logain deze uitstapjes voorstelde. Het zou erg plezierig zijn om werkelijk helemaal alleen te zijn.

Met een gehandschoende hand hield ze de teugels vast en met de andere hield ze haar met vossenbont gevoerde mantel dicht. Ze stelde zichzelf bloot aan de kou, een beetje maar, alleen voor de verfrissende kracht ervan. De sneeuw was niet diep, maar de ochtendlucht tintelde. De donkere lucht beloofde meer sneeuw. Hoog boven haar vloog een vogel met grote vleugels. Een arend misschien; vogels waren niet bepaald haar sterkste punt. Planten en mineralen bleven tenminste op hun plaats staan terwijl je ze bestudeerde, en dat gold ook voor boeken en manuscripten, hoewel die onder je vingers konden verkruimelen als ze maar oud genoeg waren. De vogel vloog zo hoog dat ze hem toch bijna niet kon zien, maar een arend paste in het landschap.

Ze waren omringd door bosgebied en kleine, dichtbegroeide bosjes stonden verspreid tussen de verder uit elkaar staande bomen. Machtige eiken en hoog oprijzende pijnbomen en sparren hadden het meeste onderhout verstikt, hoewel hier en daar de dikke, bruine resten van wat taaie klimop op een rots of lage steenrichel wachtten op de verre lente. Ze hield dat landschap zorgvuldig in haar geest vast, zoals een oefening voor Novices, kil en leeg.

Met niemand anders in zicht dan haar twee gezellen kon ze zich bijna voorstellen dat ze ergens anders was dan bij de Zwarte Toren. Die vreselijke naam kwam maar al te gemakkelijk in haar geest op. Hij was even echt als de Witte Toren en niet langer meer ‘zogenaamd’. Niet als je de grote stenen barakken zag voor de honderden mannen die geoefend werden, en het dorp dat eromheen was gegroeid. Ze had bijna twee weken in dat dorp gewoond, en er waren nog steeds gedeelten van de Zwarte Toren die ze niet gezien had. Het terrein besloeg hele spannen en was omgeven door het begin van een muur van zwarte steen. Maar hier, in het bos, kon ze het bijna van zich afzetten.

Bijna. Als die bundel van gewaarwordingen en gevoelens er niet was geweest. Het wezen van Logain Ablar dat altijd achter in haar geest meereed, een aanhoudend gevoel van beheerste behoedzaamheid, van spieren die steeds op de rand van spanning stonden. Een jagende wolf zou zich zo kunnen voelen, of een leeuw misschien. De man draaide voortdurend met zijn hoofd; zelfs hier hield hij de omgeving in de gaten alsof hij een aanval verwachtte.

Ze had nog nooit een zwaardhand gehad – voor Bruine zusters waren het onnodige opzichtigheden; een dienaar kon alles doen wat ze van node had – en het voelde vreemd aan om niet alleen deel uit te maken van een binding maar, om zo te zeggen, ook nog aan de verkeerde kant ervan te zitten. Het was erger nog dan eenvoudigweg de verkeerde kant; déze binding dwong haar om te gehoorzamen en ze was omringd met beperkingen. Dus het was niet echt hetzelfde als de binding met een zwaardhand. Zusters dwóngen hun zwaardhanden niet om te gehoorzamen. Nou ja, niet vaak. En zusters hadden al honderden jaren geen mannen meer tegen hun zin gebonden. Maar het bood gelegenheid voor een boeiend onderzoek naar wat ze voelde. Soms kon ze bijna zijn gedachten lezen. Maar op andere tijden was het alsof ze rondtastte in een mijngang zonder lamp. Ze zou haar onderzoek waarschijnlijk nog voortzetten als ze met haar nek op het hakblok van de beul lag. En als je het goed beschouwde lag ze daar eigenlijk al, want hij voelde haar even goed als zij hem. Dat mocht ze nooit vergeten. Sommige Asha’man mochten dan geloven dat de Aes Sedai zich in hun gevangenschap hadden geschikt, maar alleen een dwaas zou denken dat eenenvijftig zusters die onder dwang gebonden waren zich er allemaal bij zouden neerleggen, en Logain was geen dwaas. Bovendien wist hij dat ze gestuurd waren om de Zwarte Toren te vernietigen. Maar als hij vermoedde dat ze nog steeds een manier zochten om de bedreiging van honderden mannen die konden geleiden te beëindigen... Licht, met hun huidige beperkingen kon een enkel bevel hen tegenhouden! Je zult niets doen om de Zwarte Toren schade te berokkenen. Ze begreep niet waarom die opdracht niet al gegeven was, als eenvoudige voorzorgsmaatregel. Ze moesten slagen. Als ze faalden was de wereld gedoemd. Logain draaide zich in zijn zadel om. Hij was een indrukwekkende, breedgeschouderde gestalte in een goed passend inktzwart wambuis, met alleen de zilveren zwaardspeld en de roodgouden Draak op zijn opstaande kraag. Zijn zwarte mantel had hij over zijn schouders geworpen alsof hij weigerde zich door de kou te laten raken. Dat kon best zo zijn; deze mannen schenen te geloven dat ze de hele tijd alles en iedereen moesten bevechten. Hij glimlachte naar haar – geruststellend? – en ze knipperde met haar ogen. Had ze te veel onrust in haar kant van de binding laten glippen? De voortdurende beheersing van je gevoelens en het op de juiste manier reageren was als dansen op je tenen. Het stond bijna gelijk aan de proeve van de stola, waar iedere weving op precies de juiste wijze gemaakt moest worden, zonder de minste aarzeling, ondanks allerlei afleidingen, maar deze proeve ging eindeloos door.

Hij richtte zijn aandacht op Toveine, en Gabrelle liet haar adem voorzichtig ontsnappen. Niet meer dan een glimlach dus. Een gebaar van kameraadschap. Hij was vaak hartelijk. Ze zou hem misschien gemogen hebben als hij niet was wie hij was.

Toveine glunderde naar hem en Gabrelle moest zich inhouden om haar hoofd niet in verwondering te schudden, en niet voor het eerst. Ze trok haar kap iets naar voren als tegen de kou, zodat die haar gezicht verborg terwijl ze vanonder de kap ongemerkt de Rode zuster kon bestuderen.

Al wat ze wist over Toveine zei haar dat ze haar haat in ondiepe graven begroef, als ze dat al deed. Toveine had een diepe afkeer van mannen die net zo goed konden geleiden als welke Rode zuster ook die Gabrelle ooit ontmoet had. Iedere Rode zuster móést Logain Ablar wel verachten, na al zijn beweringen dat het de Rode Ajah zelf was geweest die hem ertoe had aangezet om een valse Draak te worden. Hij hield nu dan misschien wel zijn mond, maar het kwaad was geschied. Sommige van hun medegevangenen keken naar de Rode zusters alsof ze vonden dat die in de kuil waren gevallen die ze zelf hadden gegraven. Maar Toveine smachtte zowat naar hem. Gabrelle beet verward in haar onderlip. Zeker, Desandre en Lemai hadden iedereen opgedragen om goede betrekkingen aan te knopen met de Asha’man die hun binding in handen hadden – de achterdocht van de mannen moest gesust worden voor de zusters iets konden ondernemen – maar Toveine steigerde openlijk bij elk bevel van de twee zusters. Ze had het verfoeid om voor hen te buigen, en zou dat misschien ook geweigerd hebben als Lemai niet ook een Rode zuster was geweest. Ook al had ze zelf toegegeven dat het zo moest gaan. Ze haatte het dat niemand haar gezag erkend had toen ze hen eenmaal naar gevangenschap had geleid. Maar vanaf die tijd was ze naar Logain beginnen te glimlachen.