Выбрать главу

In de volgende zaal ontdekte ik tot mijn verrassing mijn kamer in het zeehospitaal, die precies nagemaakt leek te zijn. Maar zodra je dichterbij kwam, bleken de foto's, tekeningen en posters een lappendeken van onduidelijke kleuren te zijn, een decor dat op een bepaalde afstand een illusie moest wekken, zoals de details van een impressionistisch doek. Er lag niemand op bed, je zag alleen een kuil in de gele lakens, omgeven door vaal licht. Daar kostte het me geen enkele moeite de mensen thuis te brengen die zich verspreid aan twee kanten van dat verlaten bed ophielden. Het waren een paar leden van de toegeschoten wacht die de dag na de ramp spontaan om me heen was ontstaan.

Michel zat op een krukje nauwgezet te schrijven in het schrift waarin mijn bezoek al mijn opmerkingen optekent. Anne-Marie schikte een boeket van veertig rozen. Bernard hield met één hand Journal d'un attaché d'ambassade van Paul Morand open en gebaarde met de andere als een advocaat. Zijn ronde ijzeren brilletje, dat op het puntje van zijn neus stond, gaf hem nog meer de aanblik van een beroepsredenaar. Florence prikte kindertekeningen op een prikbord, waarbij haar donkere haar een droevige glimlach omlijstte, en Patrick, met zijn rug tegen een muur geleund, leek in gedachten verzonken. Van dit tafereel, bijna een tableau vivant, ging een grote zachtheid uit, een gedeelde droefenis en een concentratie van die liefdevolle ernst die ik bij elk bezoek van deze vrienden voel.

Ik wilde mijn ontdekkingsreis voortzetten, om te zien of het museum nog andere verrassingen voor me in petto had, maar in een donkere gang richtte een suppoost zijn lantaarn recht op mijn gezicht. Ik moest met mijn ogen knipperen. Bij het wakker worden stond er een echt verpleegstertje met stevige armen over me heen gebogen, haar zaklamp in de hand: 'Uw slaappil, zal ik u die nu geven, of over een uur?'

DE PRAATJESMAKER

In de banken van het Parijse lyceum, waar ik mijn eerste spijkerbroek heb afgedragen, zat ik naast een lange jongen met rode wangen, Olivier, met wie het aangenaam toeven was vanwege zijn op hol geslagen zucht tot liegen. Met hem hoefde je niet naar de bioscoop. Je zat voortdurend op de eerste rij, en de film was verre van middelmatig. Op maandag overrompelde hij ons met verhalen over het weekend die de vertellingen van Duizend-en-een-nacht waardig waren. Als hij zijn zondag niet met Johnny Hallyday had doorgebracht, kwam dat omdat hij in Londen was geweest om de volgende James Bond te bekijken, als ze hem tenminste niet de nieuwe Honda hadden geleend. De Japanse motoren kwamen in die tijd naar Frankrijk en zorgden voor opwinding op de schoolpleinen. Van 's-ochtends vroeg tot 's-avonds laat overspoelde onze vriend ons met kleine leugens en grote praatjes, zonder schroom om steeds weer nieuwe verhalen te verzinnen, zelfs als ze de voorgaande tegenspraken. Was hij om tien uur 's-ochtends nog wees en tijdens de lunch enig kind, dan kon hij 's middags op de proppen komen met vier zussen, waarvan er één kampioen kunstschaatsen was. Wat zijn vader betrof, in werkelijkheid een doodgewone ambtenaar, die werd afhankelijk van de dag de uitvinder van de atoombom, de impresario van de Beatles of de geheime zoon van generaal De Gaulle. Aangezien Olivier er zelf van af had gezien om orde in zijn praatjes aan te brengen, gingen wij hem niet verwijten dat ze onsamenhangend waren. Als hij ons op een fabeltje trakteerde dat echt te onverteerbaar was, uitten we wel wat voorbehoud, maar dan protesteerde hij zo oprecht verontwaardigd met 'Ik zweer 't je' dat we snel moesten inbinden.

Uiteindelijk is Olivier geen jachtvlieger, geheim agent of raadsman van een emir geworden, zoals hij van plan was. Vrij voor de hand liggend ontplooit hij zijn onuitputtelijke talent om pillen te vergulden in de reclamewereld.

Ik heb er een beetje spijt van dat ik op hem neerkeek, want nu benijd ik Olivier en zijn beheersing van de kunst om jezelf voor de gek te houden. Ik weet niet zeker of ik er ooit zo'n handigheid in zal krijgen, al begin ik nu ook roemrijke substituutlotsbestemmingen voor mezelf te bedenken. Als het me uitkomt ben ik Formule 1-coureur. U hebt me vast en zeker gezien op een circuit in Monza of Silverstone. Die mysterieuze witte auto, zonder merk of nummer, dat ben ik. Liggend op mijn bed, ik bedoel in mijn cockpit, rijd ik met volle vaart de ene bocht na de andere, en mijn hoofd, zwaar van de helm, buigt pijnlijk onder het effect van de G-kracht. Ik hang ook de stoere jongen uit in een televisieserie over de grote veldslagen in de geschiedenis. Ik heb Alesia, Poitiers, Marignan, Austerlitz en de Chemin des Dames gedaan. Omdat ik gewond ben geraakt bij de invasie van Normandië weet ik nog niet of ik een sprong zal gaan wagen naar Dien Biên Phu. In de handen van de fysiotherapeute ben ik een kanshebber in de Tour de France, op de avond van een roemruchte etappe. Ze kalmeert mijn door de inspanning geradbraakte spieren. Bij de Tourmalet ben ik ervandoor gegaan. Ik hoor nog het geschreeuw van de menigte op de weg naar de top, en bij de afdaling het gefluit van de lucht in de spaken. Ik nam een kwartier voorsprong op alle grote jongens van het peloton. 'Ik zweer 't je!'

'A DAY IN THE LIFE'

Nu zijn we bijna aan het eind van de rit en moet ik nog die rampzalige vrijdag 8 december 1995 uit mijn herinnering opdiepen. Al vanaf het begin heb ik zin om te vertellen over mijn laatste momenten als perfect functionerende aardbewoner, maar ik heb het zo lang uitgesteld dat ik nu door duizeligheid word bevangen op het ogenblik dat ik die bungeejump in mijn verleden wil maken. Ik weet niet meer hoe ik ermee om moet gaan, met die beladen, ijdele uren, ongrijpbaar als de druppels kwik uit een gebroken thermometer. Woorden schieten tekort. Hoe kun je vertellen over het lenige, warme lichaam van een lange, donkerharige vrouw, waartegen je voor de laatste keer wakker wordt zonder er aandacht aan te schenken, haast mopperend? Alles was grijs, zwaar en gelaten: de lucht, de mensen en de stad, doodmoe van dagenlange stakingen in het openbaar vervoer. Net als miljoenen andere Parijzenaars begonnen Florence en ik als zombies, met holle blik en vermoeide trekken, aan weer een dag waarop we ons in een onontwarbare chaos moesten storten. Werktuiglijk voerde ik al die eenvoudige handelingen uit die me nu een wonder toeschijnen: scheren, aankleden, een kom chocolademelk drinken. Al weken daarvoor had ik die dag vastgelegd om het nieuwe model van een Duits automerk uit te proberen, waarvan de importeur me de hele dag een auto met chauffeur ter beschikking stelde. Op het afgesproken tijdstip staat een keurige jongeman voor de deur van ons pand te wachten, geleund tegen een metallicgrijze BMW. Door het raam kijk ik naar de grote vierdeursauto, zo zwaar en chic. Ik vraag me af hoe ik eruit zal zien in die directeurswagen, met mijn oude spijkerjasje aan. Ik duw mijn voorhoofd tegen de ruit om de kou te voelen. Florence streelt zacht mijn nek. We nemen vluchtig afscheid, onze lippen raken elkaar nauwelijks. Ik ren de trap al af, waarvan de treden naar boenwas ruiken. Het zal de laatste geur van de oude tijden zijn.

I read the news today, oh boy...

Tussen twee apocalyptische verkeersberichten door is er een liedje van de Beatles op de radio, 'A day in the life'. Ik wilde haast 'een oud liedje van de Beatles' schrijven, puur pleonasme, hun laatste opname dateert van 1970. De BMW glijdt als een vliegend tapijt door het Bois de Boulogne, als een cocon van zachtheid en genot. Mijn chauffeur is aardig. Ik zet hem mijn plannen voor de middag uiteen: mijn zoon ophalen bij zijn moeder, veertig kilometer van Parijs, en hem aan het begin van de avond meenemen naar de stad.