He didn 't notice that the lights had changed...
Sinds ik in juli ons gezin heb verlaten, hebben Théophile en ik geen echt gesprek onder vier ogen gehad, geen gesprek van man tot man. Ik ben van plan hem mee te nemen naar het theater om het nieuwe stuk van Arias te zien, en daarna wat oesters te gaan eten in een brasserie op het Place de Clichy. Het is afgesproken, we brengen samen het weekend door. Ik hoop alleen dat de staking die plannen niet gaat dwarsbomen...
I'd love to turn you on...
Ik hou van het arrangement van dat nummer, als het hele orkest een crescendo maakt tot aan de uitbarsting van de slotnoot. Zoiets als een piano die van de zestigste verdieping dondert. We zijn al in Levallois. De BMW stopt voor het gebouw van ons blad. Ik spreek met de chauffeur voor drie uur 's middags af.
Op mijn bureau ligt maar één boodschap, maar wat voor boodschap! Ik moet met spoed Simone V. terugbellen, voormalig minister van Gezondheid, destijds de populairste vrouw van Frankrijk en bewoonster voor het leven van de laatste trede van het denkbeeldige Pantheon van ons tijdschrift. Aangezien dit soort telefoongesprekken nooit zomaar is, informeer ik eerst wat we gezegd of gedaan kunnen hebben om een reactie van deze bijna goddelijke persoon uit te lokken. 'Ik geloof dat ze niet zo blij is met haar foto in het laatste nummer,' zegt mijn assistente eufemistisch. Ik raadpleeg het bewuste nummer en stuit op de gewraakte foto, een montage die ons idool eerder belachelijk maakt dan haar tot haar recht laat komen. Dat is een van de mysteries van ons vak. Je werkt weken aan een onderwerp, het gaat verschillende keren door de bekwaamste handen en niemand ziet de blunder die een leerlingjournalist toch al na twee weken stage kan aanwijzen. Ik onderga een ware telefonische scheldkanonnade. Omdat ze ervan overtuigd is dat het blad al jaren een complot tegen haar beraamt, heb ik de grootste moeite haar ervan te overtuigen dat ze er juist een heuse cultstatus geniet. Gewoonlijk valt dat lijmwerk Anne-Marie ten deel, het hoofd van de redactie, die met alle beroemdheden een engelengeduld aan de dag legt, terwijl ik op diplomatiek gebied meer op kapitein Haddock dan op Henry Kissinger lijk. Als we na drie kwartier ophangen, voel ik me geen knip voor de neus meer waard.
Al hoort het erbij om ze 'een beetje vervelend' te vinden, de dames en heren redacteuren die de ploeg aanvoeren zouden voor niets ter wereld een van de lunches willen missen die Geronimo, door zijn aanhangers ook wel Lodewijk xi of de ayatollah genoemd, organiseert om te kijken 'hoe de zaken ervoor staan'. Daar, op de bovenste verdieping, in de grootste van de eetzalen die voor de directie zijn gereserveerd, deelt de grote baas in kleine doses tekens uit waarmee je de waardering voor zijn onderdanen kunt inschatten. Tussen een nadrukkelijk compliment met fluwelen stem en een bits antwoord als een kat die zijn poot uithaalt, bezit hij een heel repertoire aan mimiek, grimassen en gekrabbel in zijn baard dat wij in de loop der jaren hebben leren ontcijferen. Die laatste maaltijd herinner ik me nauwelijks, behalve dat ik water heb gedronken, als het laatste glas van een ter dood veroordeelde. Op het menu stond geloof ik rundvlees. Misschien hebben we de gekke-koeienziekte opgelopen, waar in die tijd nog geen sprake van was. Aangezien de incubatietijd daarvan vijftien jaar is, hebben we tijd genoeg om het te zien aankomen. De enige dood die werd aangekondigd was die van Mitterrand, waarvan de geruchten Parijs in spanning hielden. Zou hij het weekend halen? Achteraf bleek hij nog een hele maand te leven. Het echt vervelende van die lunches is dat ze eindeloos duren. Als ik mijn chauffeur weer tref begint het al donker te worden op de glazen gevels. Om tijd te winnen ben ik als een dief langs mijn kantoor geslopen, zonder iemand gedag te zeggen. Toch is het al vier uur geweest.
'We zullen wel in de file komen.'
'Het spijt me.'
'Vooral voor u...'
Even heb ik zin om alles af te blazen: om het theater te annuleren, het bezoek van Théophile uit te stellen en me onder mijn dekbed te verschansen, met een bak kwark en een kruiswoordpuzzel. Ik besluit weerstand te bieden aan het gevoel van uitputting dat me bij de keel grijpt.
'Dan kunnen we beter niet de snelweg nemen.'
'Zoals u wilt...'
Hoe krachtig hij ook is, de BMW komt vast te zitten in de drukte bij de Pont de Suresnes. We rijden langs de renbaan van Saint-Cloud, en dan langs het Raymond-Poincaréziekenhuis in Garches. Ik kan dat niet passeren zonder een nogal lugubere jeugdherinnering te laten bovenkomen. Toen ik op het lyceum in Condorcet zat, nam een gymleraar ons mee naar het La Marche-stadion in Vaucresson voor buitenlessen, waar ik een gloeiende hekel aan had. Op een dag reed de bus die ons vervoerde frontaal een man aan die zonder om zich heen te kijken het ziekenhuis uit kwam rennen. Er was een raar geluid, gierende remmen, maar die vent was op slag dood, met achterlating van een bloedspoor op de voorruit van de bus. Het was een winterse middag zoals die van vandaag. Toen alle formaliteiten waren afgewikkeld, was het al avond. Een andere chauffeur reed ons terug naar Parijs. Achter in de bus zongen we met bibberige stem 'Penny Lane'. Alweer de Beatles. Welke liedjes zal Théophile zich herinneren als hij vierenveertig is?
Na anderhalf uur rijden komen we op onze bestemming aan, voor het huis waar ik tien jaar heb gewoond. Mist daalt over de grote tuin waar zo veel geschreeuw en gelach heeft geklonken in de tijd dat we gelukkig waren. Théophile zit op zijn rugzak in de hal op ons te wachten, klaar voor het weekend. Ik zou graag Florence, mijn nieuwe partner, willen bellen om haar stem te horen, maar waarschijnlijk is ze al vertrokken naar haar ouders, voor het vrijdagavondgebed. Ik zal haar na het theater proberen te bereiken. Dat ritueel in een joods gezin heb ik één keer meegemaakt. Dat was hier in Montainville, in het huis van de oude Tunesische dokter die mijn kinderen ter wereld heeft geholpen. Vanaf dat moment wordt alles onsamenhangend. Mijn blik wordt onscherp en mijn gedachten lopen door elkaar. Toch kruip ik achter het stuur van de Bmw en concentreer me op de oranje lichtjes op het dashboard. Ik rijd langzaam, en in het licht van de koplampen herken ik nauwelijks de bochten die ik toch duizenden keren heb genomen. Ik voel het zweet op mijn voorhoofd parelen en als we een auto tegenkomen zie ik die dubbel. Bij de eerste kruising ga ik aan de kant staan. Wankelend stap ik uit de BMW. Met moeite houd ik me staande. Ik laat me op de achterbank vallen. Ik heb maar één gedachte: terug naar het dorp waar ook mijn schoonzus Diane woont, die verpleegster is. Zodra we voor haar huis stoppen vraag ik, half buiten bewustzijn, aan Théophile haar zo snel mogelijk te halen. Een paar seconden later is Diane er al. Ze onderzoekt me in minder dan een minuut. Haar oordeel valt: 'Hij moet naar het ziekenhuis. Zo snel mogelijk.' Dat is vijftien kilometer verderop. Dit keer scheurt de chauffeur weg alsof het een sportwagen is. Ik voel me uitermate vreemd, alsof ik een LSD-pilletje heb geslikt, en ik zeg bij mezelf dat dat soort fantasieën niet meer bij mijn leeftijd horen. Geen moment komt het idee bij me op dat ik misschien wel aan het doodgaan ben. Op de weg naar Mantes hoor ik de BMW versnellen, en we passeren een hele rij auto's door ons luid toeterend een weg te banen. Ik wil iets zeggen in de trant van: 'Wacht maar. Straks gaat het wel weer. Het is niet de moeite een ongeluk te riskeren,' maar er komt geen geluid uit mijn mond, en mijn hoofd, dat ik niet meer onder controle heb, schokt heen en weer. De Beatles komen weer in mijn gedachten, met hun liedje van vanochtend. And though the news was rather sad, I saw the photograph. Heel snel zijn we bij het ziekenhuis. Mensen rennen door elkaar. Ze hevelen me, met slap neerhangende armen, over op een brancard. De portieren van de BMW klikken zachtjes dicht. Iemand heeft me eens gezegd dat goede auto's te herkennen zijn aan de kwaliteit van dat geklik. Ik word verblind door het tl-licht van de gangen. In de lift spreken onbekenden me bemoedigend toe en de Beatles zetten de finale in van 'A day in the life'. De piano die van de zestigste verdieping dondert. Voordat hij te pletter valt, heb ik nog tijd voor een laatste gedachte. Het theater moet worden afgebeld. We zouden toch al te laat zijn gekomen. We gaan morgenavond wel. Waar is Théophile trouwens gebleven? En dan zak ik weg in een coma.