Terwijl Joséphine op haar beurt het noodzakelijke poedelwerk deed, stortte ik me, gehuld in een eenvoudige handdoek, op de sublieme oase van iedere dorstige: de minibar. Allereerst leegde ik in één teug een halve fles mineraalwater. O fles, ik zal jouw glazen hals op mijn droge lippen nooit vergeten. Vervolgens zette ik een glas champagne klaar voor Joséphine, en een gin-tonic voor mezelf. Nu ik mijn functie van barman vervuld had, begon ik tersluiks aan een strategische, teruggaande beweging naar de avonturen van Charles Sobhraj, maar in plaats van het gehoopte kalmerende effect gaf de champagne Joséphines toeristische gemoed al zijn heftigheid terug. 'Ik wil de Heilige Maagd zien,' herhaalde ze terwijl ze een kuitenflikker maakte, zoals de katholieke schrijver François Mauriac op een beroemde foto.
En daar gingen we dus, onder een zware, dreigende hemel, op weg naar de heilige plaats, terwijl we een ononderbroken stoet rolstoelen passeerden, voortgeduwd door dames van de liefdadigheid die daar duidelijk niet met hun eerste tetraplegiepatiënt kwamen. 'Als het gaat regenen, allemaal de basiliek in!' schetterde de non aan het hoofd van de stoet bevelend, met haar kapje in de wind en haar rozenkrans in de hand. Heimelijk keek ik naar de zieken, die verwrongen handen, die gesloten gezichten, die in elkaar gezakte hoopjes leven. Een van hen kruiste mijn blik en ik forceerde een glimlach, maar hij stak als antwoord zijn tong uit en ik voelde me heel knullig tot aan mijn oren toe blozen, alsof ik betrapt was. Joséphine liep verrukt op roze gympen en in een roze broek en sweater te midden van een donkere massa: alle Franse pastoors die zich nog als pastoor kleden leken met elkaar afgesproken te hebben. Ze raakte haast in extase toen dat koor van soutanes het 'Wees Maria, die wij geknield aanbidden' aanhief, het kerklied van haar jeugd. Alleen afgaande op de omgeving had een weinig oplettende toeschouwer zich in de buurt van het Pare des Princes kunnen wanen, op een Europacupavond.
Op het grote plein voor de ingang van de grot slingerde een kilometer lange rij op het obsederende ritme van de Ave Maria's. Ik had nog nooit zo'n lange wachtrij gezien, behalve misschien in Moskou voor het mausoleum van Lenin.
'Kom op, zeg, ik ga niet in die rij staan!'
'Jammer,' antwoordde Joséphine vinnig, 'dat zou een ongelovige als jij goed doen.'
'Helemaal niet, en het is zelfs gevaarlijk. Stel je voor dat een gezond iemand aankomt als er net een verschijning is. Een wonder en hij blijkt verlamd.'
Tien hoofden draaiden zich naar me toe, om te zien wie er zulke godslasterlijke taal uitsloeg. 'Idioot,' fluisterde Joséphine. Een stortbui bracht afleiding. Vanaf de eerste druppels zag je een spontane vermenigvuldiging van opengaande paraplu's, en er hing een geur van warm stof in de lucht.
We lieten ons meevoeren tot in de ondergrondse, door paus Johannes xxm ingewijde basiliek, een reusachtige gebedenloods waar ze van zes uur 's-ochtends tot middernacht de mis opdragen en na elke twee of drie diensten van priester wisselen. In een gids had ik gelezen dat het betonnen schip groter was dan de Sint-Pieter in Rome en dat er verschillende jumbojets in pasten. Ik volgde Joséphine in een rij banken met lege plaatsen, onder een van de talloze luidsprekers die de plechtigheid met heel veel echo's overbrachten. 'Ere zij God in den hoge...den hoge...hoge...' Bij de elevatie haalde mijn buurman, een pelgrim met vooruitziende blik, een verrekijker van de paardenrennen uit zijn rugzak om in de gaten te houden wat er gebeurde. Andere gelovigen hadden provisorische kijkertjes bij zich, zoals je die op 14 juli ziet als het défilé voorbijtrekt. Joséphines vader vertelde vaak hoe hij zijn loopbaan was begonnen met de verkoop van dat soort artikelen, bij de uitgang van de metro. Dat had hem er niet van weerhouden een radioberoemdheid te worden. Zijn straatventerstalent gebruikte hij nu om prinselijke huwelijken, aardbevingen en bokswedstrijden te verslaan. Buiten was het opgehouden met regenen. De lucht was opgefrist. Joséphine nam het woord 'winkelen' in de mond. Om op die mogelijkheid voorbereid te zijn had ik de hoofdstraat gelokaliseerd, waar de souvenirwinkels als in een oosterse soek dicht op elkaar gepakt stonden en de meest buitensporige uitstalling van religieuze kitsch te zien gaven.
Joséphine verzamelde: oude parfumflesjes, landelijke schilderijen met één koe of een kudde, borden met nagemaakt eten die in de vitrines van restaurants in Tokio als menu dienen, en meer in het algemeen alles wat ze bij haar vele reizen aan zo kitscherig mogelijke spullen kon vinden. Daar in Lourdes was het echt liefde op het eerste gezicht. In de vierde winkel op het linkertrottoir leek ze te midden van een berg gewijde medailles, Zwitserse koekoeksklokken en kaasplanken op Joséphine te wachten. Het was een aanbiddelijk gipsen borstbeeld met een stralenkrans, die knipperde als een kerstboomversiering.
'Daar is ze, mijn Maria!' danste Joséphine.
'Die krijg je van me,' zei ik meteen, zonder enig idee te hebben van het bedrag dat de winkelier me zou aftroggelen met de bewering dat het een uniek stuk was. Die avond vierden we de aankoop in onze hotelkamer en werd ons liefdesspel door haar heilige knipperlicht verlicht. Op het plafond tekende zich een fantastische schaduw af.
'Weet je, Joséphine, ik denk dat we uit elkaar moeten als we weer in Parijs zijn.'
'Dat hoef je mij niet te vertellen!'
'Maarjo...'
Ze was in slaap gevallen. Ze bezat de gave om in een onmiddellijke, beschermende slaap weg te zinken als een situatie haar niet beviel. Voor vijf minuten of een paar uur nam ze afstand van het bestaan. Een ogenblik lang keek ik hoe het stuk muur boven het hoofdeinde van het bed donker en dan weer verlicht werd. Welke kwade genius kon mensen ertoe brengen een hele kamer met oranje jute te bespannen?
Omdat Joséphine nog steeds sliep, kleedde ik me stilletjes aan om me aan een van mijn favoriete bezigheden te wijden: een nachtwandeling. Dat was mijn manier om problemen aan te pakken: doorlopen tot ik niet meer kon. Op straat sloegen Hollandse jongeren lawaaiig grote glazen bier naar binnen. Ze hadden gaten in vuilniszakken geknipt om er regenjassen van te maken. Zware hekken verhinderden de toegang tot de grot, maar erdoorheen kon je het licht zien van honderden kaarsen die daar stonden op te branden. Veel later voerde mijn zwerftocht me naar de straat van de souvenirwinkels. Inde vierde etalage had een identieke Maria de plaats van de onze alweer ingenomen. Toen ging ik terug naar het hotel, en van heel ver zag ik het raam van onze kamer, knipperend in de schemering. Ik nam de trap naar boven en zorgde ervoor de nachtportier niet in zijn dromen te storen. La Tracé du Serpent was op mijn kussen neergelegd, als een sieraad in zijn doosje. 'Hé,' mompelde ik, 'Charles Sobhraj, die was ik helemaal vergeten.'
Ik herkende Joséphines handschrift. Een enorme 'I' stond dwars over bladzijde 168. Het was het begin van een boodschap die twee hoofdstukken van het boek besloeg en deze volledig onleesbaar maakte.
Ik hou van je, stommeling. Kwel je Joséphine niet zo.
Gelukkig was ik al verder.
Toen ik de Heilige Maagd uitzette, begon de ochtend te gloren.