Выбрать главу

HET GORDIJN

In elkaar gezakt in de rolstoel die hun moeder door de gangen van het ziekenhuis duwt, kijk ik tersluiks naar mijn kinderen. Al ben ik een beetje een zombie van een vader geworden, Théophile en Céleste zijn wel degelijk echt, druk en mopperig, en ik krijg er geen genoeg van om te kijken hoe ze naast me lopen, gewoon lopen, terwijl ze met een vastberaden blik het onbehaaglijke gevoel verbergen dat op hun kleine schouders drukt. Met papieren zakdoekjes veegt Théophile tijdens het lopen de straaltjes speeksel weg die tussen mijn gesloten lippen door sijpelen. Zijn gebaar is vluchtig, zowel teder als bang, alsof hij tegenover een dier met onvoorspelbare reacties staat. Zodra we stilhouden, knelt Céleste mijn hoofd tussen haar blote armen, bedekt mijn voorhoofd met luidruchtige kusjes en herhaalt: 'Dit is mijn papa, dit is mijn papa,' als een bezwering. We vieren vaderdag. Vóór mijn beroerte vonden we het niet nodig die geforceerde afspraak op onze affectieve kalender te zetten, maar nu brengen we deze hele symbolische dag samen door, waarschijnlijk om te bevestigen dat een aanzet, een zweem, een stukje van een papa nog steeds een papa is. Ik voel me verdeeld tussen de vreugde ze een paar uur lang te zien leven, bewegen, lachen of huilen, en de angst dat de aanblik van al die ellende, om te beginnen de mijne, niet het ideale vermaak is voor een jongen van tien en zijn zusje van acht, ook al hebben we samen de wijze beslissing genomen niets te verbloemen.

We installeren ons in de Beach Club. Zo noem ik een stukje duingebied waar zon en wind vrij spel hebben en waar het bestuur zo vriendelijk is geweest tafeltjes, stoelen en parasols neer te zetten en zelfs een paar boterbloemen te zaaien, die tussen de duinplanten in het zand groeien. In die luchtsluis aan de rand van het strand, tussen het ziekenhuis en het echte leven, kun je dromen dat een goede fee alle rolstoelen in zeilwagens verandert. 'Zullen we galgje doen?' vraagt Théophile, en ik zou hem graag antwoorden dat ik rolstoeltje al mooi genoeg vind, als mijn communicatiesysteem het niet onmogelijk maakte ad rem te antwoorden. De scherpste opmerking wordt flauw en mist doel wanneer het een aantal minuten duurt om die op schrift te stellen. Als het klaar is begrijp je zelf niet meer goed wat er zo grappig leek voordat je het moeizaam letter voor letter dicteerde. Het beste is dus om misplaatste grapjes te vermijden. Daardoor verliest de conversatie haar kwikzilverige vaart, de geintjes die je als een bal tegen een gevel naar elkaar terugkaatst, en dat gedwongen gebrek aan humor reken ik tot de nadelen van mijn toestand.

Maar goed, laten we galgje doen, de nationale sport van groep zeven. Ik raad een woord, en nog een, en geef het daarna op bij een derde. In feite heb ik mijn hoofd niet bij het spelletje. Een golf van verdriet heeft me overspoeld. Mijn zoon Théophile zit braaf naast me, zijn gezicht op vijftig centimeter van het mijne, en ik, zijn vader, kan niet eens mijn hand door zijn stugge haar halen, in zijn nek met donshaartjes knijpen, zijn gladde, warme jongenslijf stevig omhelzen. Hoe moet ik het zeggen? Is dat monsterlijk, onrechtvaardig, walgelijk of afgrijselijk? Plotseling stort ik in. Mijn ogen vullen zich met tranen en uit mijn keel ontsnapt een rauw spasme dat Théophile ineen doet krimpen. Wees maar niet bang, mannetje, ik hou van je. Nog steeds bezig met zijn galgje maakt hij het partijtje af. Twee letters nog, dan heeft hij gewonnen en heb ik verloren. Op een hoek van het schrift maakt hij de tekening van galg, touw en terechtgestelde af.

Céleste springt intussen uitgelaten rond op het duin. Ik weet niet of je daar een compensatieverschijnsel in moet zien, maar sinds het oplichten van een ooglid voor mij op gewichtheffen lijkt, is zij een ware acrobate geworden. Ze gaat op haar handen tegen de muur staan, staat op haar hoofd, maakt een bruggetje en voert lenig als een kat een serie radslagen en salto's uit. Aan de lange lijst beroepen die ze voor ogen heeft voor haar toekomst, heeft ze zelfs koorddanseres toegevoegd, na schooljuffrouw, topmodel en bloemiste. Nadat ze het publiek van de Beach Club met haar pirouetten heeft veroverd, begint onze showvrouw in de dop aan een liedjesprogramma, tot grote wanhoop van Théophile, die niets erger vindt dan de aandacht trekken. Hij is zo gesloten en verlegen als zijn zus uitbundig is, en heeft me hartgrondig gehaat toen ik een keer op zijn school vroeg, en toestemming kreeg, om eigenhandig de schoolbel te luiden. Niemand kan voorspellen of Théophile een gelukkig leven zal krijgen, in elk geval zal hij zich op de achtergrond houden.

Ik vraag me af hoe Céleste zo'n repertoire van liedjes uit de jaren zestig bij elkaar heeft kunnen vinden. Johnny, Sylvie, Sheila, Clo-Clo, Frangoise Hardy, geen ster uit die gouden jaren ontbreekt. Behalve de grote hits die iedereen kent, onverwoestbare evergreens zoals die trein van Richard Antony die eigenlijk dertig jaar lang in onze oren is blijven fluiten, zingt Céleste vergeten successen, met in hun kielzog een wolk van herinneringen. Sinds de tijd dat ik als twaalfjarige onvermoeibaar dat 45-toeren-plaatje van Claude François op de Teppaz draaide, had ik 'Pauvre petite fille riche' nooit meer gehoord. Maar zodra Céleste, tamelijk vals trouwens, de eerste maten van dat liedje neuriet, komen elke noot, elk couplet, elk detail van de koortjes of van de orkestratie, tot het geluid van de branding onder het intro aan toe, met onverhoedse nauwkeurigheid bij me boven. Ik zie de hoes weer voor me, de foto van de zanger, zijn gestreepte overhemd met losgeknoopte boord, voor mij een onhaalbare droom want mijn moeder vond het ordinair. Ik zie zelfs de donderdagmiddag weer voor me waarop ik dat plaatje ging kopen bij een neef van mijn vader, een vriendelijke reus met een eeuwige gele Gitane in zijn mondhoek, die een piepklein winkeltje onder het Gare du Nord had. Si seule sur cette plage, pauvre petite fille riche... De tijd is verstreken en de mensen zijn langzamerhand verdwenen. Eerst ging mama dood, daarna heeft Clo-Clo zich geëlektrocuteerd, en de vriendelijke neef, wiens zaken een beetje terug waren gelopen, is het hoekje omgegaan met achterlating van een ontroostbare schare kinderen en dieren. Mijn kast hangt vol overhemden met losgeknoopte boord, en ik geloof dat het platenwinkeltje is overgenomen door een chocoladeverkoper. Aangezien de trein naar Berck vanaf het Gare du Nord vertrekt, ga ik misschien een keer aan iemand vragen om bij het langslopen te kijken of dat klopt.

'Bravo, Céleste!' roept Sylvie uit. 'Mam, ik heb er genoeg van,' moppert Théophile direct. Het is vijf uur. Het carillon, waarvan de klank me gewoonlijk zo vriendelijk lijkt, klinkt nu als het gelui van een doodsklok om het ogenblik van scheiding aan te kondigen. De wind doet een beetje zand opwaaien. De zee heeft zich zo ver teruggetrokken dat de baders nog maar kleine stipjes aan de horizon zijn. Voordat ze vertrekken gaan de kinderen de benen strekken op het strand, en Sylvie en ik blijven alleen achter, zwijgend, haar hand om mijn krachteloze vingers geklemd. Achter haar zonnebril, waarin een heldere hemel wordt weerkaatst, huilt ze zachtjes om onze uit elkaar gespatte levens.

We zien elkaar weer in mijn kamer, voor de laatste hartelijkheden. 'Hoe gaat het, maatje?' informeert Théophile. Het maatje heeft een dichtgeknepen keel, zonverbrande handen en een beurs stukje van het te lang in de rolstoel zitten, maar hij heeft een fantastische dag gehad. En jullie, jonge mensen, wat voor herinnering zullen jullie bewaren aan deze uitstapjes in mijn grenzeloze eenzaamheid? Ze zijn vertrokken. De auto rijdt vast al richting Parijs. Ik ga op in de bestudering van een tekening die Céleste had meegebracht en die meteen aan de muur is gehangen. Een soort tweekoppige vis, met blauwe wimpers rond de ogen en schubben in alle kleuren. Toch ligt het interessante van de tekening niet in die details, maar in de algehele vorm ervan, die verontrustend veel lijkt op het wiskundige symbool voor het oneindige. De zon schijnt volop door het raam. Het is het tijdstip waarop zijn felle stralen precies op het hoofdeinde van mijn bed gaan vallen. In de emotie van het vertrek ben ik vergeten hun een teken te geven het gordijn dicht te doen. Maar vóór het einde van de wereld zal er wel een verpleger komen.