‘Is hij dood?’ vroeg hij kalm. ‘Heb je hem zien sterven?’
‘Hij is dood, Rhand. Ik zag het.’
Hij knikte. ‘Maar er zijn nog anderen, nietwaar. Andere... Uitverkorenen.’
Nynaeve voelde een angststeek van Moghedien maar ze keek niet om. ‘Rhand, je moet weg en hier niet meer in levenden lijve komen.’
‘Dat doe ik.’
Hij deed niets dat ze kon zien of voelen – dat kon ze natuurlijk ook niet – maar even meende ze dat de gang achter hem op de een of andere manier was... gekeerd. Alles leek echter hetzelfde, behalve... Nynaeves ogen knipperden verbaasd. Er was geen zuil meer waarvan de helft was verdwenen, geen gat in de stenen balustrade. Hij praatte verder of er niets was gebeurd. ‘Zeg tegen Elayne... Vraag haar om me niet te haten. Vraag haar...’ Zijn gezicht verwrong van pijn. Gedurende een kort moment zag ze de jongen die ze had gekend, die keek of hem iets kostbaars was ontnomen. Ze stak haar hand uit om hem te troosten en hij deed een stap naar achter, zijn gezicht weer steenhard, nietszeggend. ‘Lan had gelijk. Zeg tegen Elayne dat ze me moet vergeten, Nynaeve. Zeg haar dat ik iets anders liefheb en dat er voor haar geen plaats meer is. Hij wilde dat ik jou hetzelfde zou zeggen. Lan heeft ook iemand anders gevonden. Hij zei dat je hem moest vergeten. Je kunt beter niet zijn geboren dan ons lief te hebben.’ Opnieuw liep hij achteruit, drie lange stappen, de gang leek zich duizelig om hem heen te draaien – een gedeelte van de gang – en hij was verdwenen.
Nynaeve staarde naar de plek waar hij net stond en niet naar de af schuwelijk opflikkerende schade aan de zuilencirkel. Had Lan verteld dat hij dat moest zeggen?
‘Een... opmerkelijke man,’ zei Moghedien. ‘Een heel, heel gevaarlijke man.’
Nynaeve staarde haar aan. Er werd iets nieuws door de armband aangevoerd. De vrees leefde nog, maar was gedempt door... Verwachting was het beste woord om het te beschrijven, ik ben behulpzaam geweest, nietwaar?’ zei Moghedien. ‘Rahvin is dood, Rhand Altor gered. Dat alles zou zonder mij niet mogelijk zijn geweest.’
Nu begreep Nynaeve het. Eerder hoop dan verwachting. Nynaeve zou vroeg of laat moeten ontwaken. De a’dam zou verdwijnen. Moghedien probeerde haar te herinneren aan haar hulp – alsof ze die er niet uit had moeten slaan – enkel voor het geval Nynaeve kracht ver zamelde om haar voor haar vertrek te doden. ‘Voor mij is het ook tijd om te gaan,’ zei Nynaeve. Moghediens gezicht veranderde niet, maar de vrees groeide, net als haar hoop. In Nynaeves hand ver scheen een grote zilveren beker, schijnbaar vol thee. ‘Drink dit op.’ Moghedien schoof achteruit. ‘Wat...’
‘Geen vergif. Ook zonder dat kan ik je gemakkelijk doden, als dat mijn bedoeling zou zijn. Tenslotte is alles wat jou hier overkomt in de echte wereld ook echt.’ De hoop was nu veel sterker dan de vrees. ‘Hiermee zul je slapen. Een diepe slaap. Te diep om Tel’aran’rhiod echt aan te raken. Het wordt dolktongwortel genoemd.’ Moghedien nam de beker langzaam aan. Met die hoeveelheid zou ze snel weg zijn. Een gemeen trekje in Nynaeve liet haar verder praten. Ze wist dat het wreed was, maar het kon haar niet schelen. Moghedien mocht helemaal geen vredige slaap hebben. ‘Je wist dat Birgit te niet dood was.’ Moghedien kneep haar ogen samen. ‘Je weet wie Faolain is.’ De ogen van de ander wilden groter worden, maar ze was al te doezelig. Nynaeve kon voelen hoe de dolktong steeds beter begon te werken. Ze gaf Moghedien alle aandacht en zorgde er voor dat ze in Tel’aran’rhiod bleef. Geen lichte slaap voor een Verzaker. ‘En je wist wie Siuan is en dat ze vroeger de Amyrlin Zetel was. Ik heb dat in Tel’aran’rhiod nooit verteld. Nooit. Tot straks. In Salidar.’
Moghediens ogen rolden omhoog. Nynaeve wist niet of dat door de dolktong kwam of doordat ze flauwviel, maar dat was onbelangrijk.
Ze liet de ander los en Moghedien zakte weg. De zilveren halsband viel rinkelend op de vloer. Elayne zou er heel blij mee zijn. Nynaeve stapte de Wereld der Dromen uit.
Rhand draafde de gangen van het paleis door. Alles leek minder beschadigd dan hij zich herinnerde, maar hij lette er niet echt op. Hij rende het grote voorplein voor het paleis op. Stoten Lucht sloegen de grote poorten half uit hun scharnieren. Erachter lag een enorm ovaalvormig plein en dat wat hij zocht. Trolloks en Myrddraal. Rahvin was dood en de andere Verzakers waren elders, maar er moesten in Caemlin nog Trolloks en Myrddraal worden gedood. Er was een strijd gaande, een tierende massa van honderden, wel licht duizenden rond iets wat hij door de massa van zwarte maliën niet kon waarnemen, even groot als een Myrddraal te paard. Nog net kon hij de vuurrode banier met de zwart-witte schijf midden in dat alles zien. Sommigen draaiden zich naar het paleis toen de poorten krakend open werden gegooid.
Toch bleef Rhand stokstijf staan. Vuurbollen rolden door de opeen gepakte massa van zwarte maliënkolders en overal lagen verbrande Trolloks. Dat was onmogelijk.
Aan hoop durfde hij niet te denken en hij geleidde. Stroompjes lots vuur sprongen uit zijn handen zo snel als hij ze kon vormen, dunner dan zijn pink, precies en afgebroken wanneer ze doel troffen. Ze waren veel minder sterk dan die die hij tegen Rahvin had gebruikt, maar hij wilde niet de kans lopen dat ook mensen die zich temidden van al die Trolloks bevonden, geraakt zouden worden. Het maakte weinig verschil. De eerste Myrddraal die hij trof, leek van kleur te ver anderen, werd een in het wit geklede zwarte vorm en zweefde ver volgens als stofjes weg toen het onbereden paard wild op hol sloeg. Trolloks, Myrddraal, wie hem aanviel, trof hetzelfde lotsvuur en daarna begon hij op de ruggen te richten van hen die nog de andere kant uitkeken, zodat een blijvende wolk stof de lucht scheen te vullen en aangevuld werd als het verdampte.
Daar konden ze niet tegenop. Beestachtig geschreeuw van woede ging over in angstig gehuil en toen sloegen ze naar alle kanten op de vlucht, behalve in zijn richting. Hij zag hoe een Myrddraal probeerde hen om te laten draaien en met paard en al onder de voet werd gelopen, maar de anderen spoorden hun dieren aan om te vluchten. Rhand liet hen gaan. Hij zocht snel en gespannen de gesluierde Aiel af die uit hun omsingeling ontsnapten met speren en brede, lange messen. Een van hen droeg de banier. Aiel voerden nooit banieren, maar deze, bij wie een stukje rode haarband onder zijn sjoefa te zien was, had hem. Er waren ook verschillende gevechten bezig in de straten naar het plein. Aiel tegen Trolloks, stadsvolk tegen Trolloks. Zelfs geharnaste gardisten in hun rode uniformen tegen Trolloks. Blijk baar enkelen die best een koningin konden vermoorden, maar een Trollok niet konden verteren. Rhand merkte het eigenlijk amper op. Hij speurde alle Aiel langs.
Daar! Een vrouw in een wit hemd, met haar ene hand de rok op houdend terwijl ze een vluchtende Trollok met een kort mes stak. Even later ging de berenkop in vlammen op. ‘Aviendha!’ Rhand wist niet dat hij holde tot hij schreeuwde: ‘Aviendha!’
En daar was Mart, in een gescheurde jas en met bloed aan de zwaard kling van zijn speer, die leunend op het wapen toekeek hoe de Trolloks wegvluchtten, tevreden dat iemand anders het vechten kon op knappen nu dat mogelijk was. En Asmodean, het zwaard onhandig in zijn hand en alle kanten uitkijkend voor het geval een Trollok besloot om te keren. Rhand kon saidin in hem voelen, al was het zwak. Hij dacht niet dat Asmodean echt met het zwaard had gestreden. Lotsvuur. Lotsvuur had een draad in het Patroon verbrand. Hoe sterker het lotsvuur was, hoe verder die verbranding zich uitstrekte. En wat die persoon had gedaan, was niet meer gebeurd!