Het maakte hem niet uit als zijn schicht naar Rahvin het halve Patroon had ontrafeld. Niet als dit het gevolg was.
Hij voelde tranen op zijn wangen en liet saidin en de leegte gaan. Dit wilde hij voelen. ‘Aviendha!’ Hij tilde haar op, wervelde met haar rond, terwijl ze op hem neerkeek alsof hij gek was geworden. Hij wilde haar niet meer neerzetten, maar deed het ten slotte toch. Zo dat hij Mart kon omarmen. Althans proberen. Mart weerde hem af. ‘Wat is er met jou aan de hand? Ik zou haast denken dat je ons dood waande. Niet dat we dat niet bijna waren. Als generaal zou je toch veiliger moeten zijn.’
‘Je leeft!’ lachte Rhand. Hij streelde Aviendha’s haren naar achter. Ze was haar hoofdband kwijt en het haar hing los omlaag. ‘Ik ben gelukkig omdat jullie leven. Dat is alles.’
Hij keek rond over het voorplein en zijn vreugde verminderde. Niets kon die helemaal doven, maar door de vele lijken op de plaats waar de Aiel hadden standgehouden, nam zijn blijdschap wel af. Daar lag Lamelle, zonder sjaal en zonder een groot deel van haar hals. Zij zou nooit meer soep voor hem maken. Pevin, beide handen omklemden een polsdikke schacht van een Trollokspeer in zijn borst en voor het eerst zag Rhand een uitdrukking op het gezicht van de man. Verba zing. Het lotsvuur had voor zijn vrienden de dood bedrogen, maar niet voor anderen. Voor vele anderen niet. Voor veel Speervrouwen niet. Aanvaard wat je kunt hebben. Verheug je in wat je kunt redden en treur niet te lang om je verliezen. Het was niet zijn gedachte, maar hij nam het aan. Het leek een goede manier om te voorkomen dat hij gek werd, voordat de smet in saidin hem tot krankzinnigheid zou drijven.
‘Waar was je?’ wilde Aviendha weten. Niet op een boze toon. Inte gendeel, ze keek opgelucht. ‘Het ene moment was je er nog, meteen daarop was je verdwenen.’
‘Ik moest Rahvin doden,’ zei hij kalm. Ze wilde wat zeggen, maar hij hield zijn vinger tegen haar lippen en duwde haar toen zachtjes van zich weg. Aanvaard wat je kunt hebben. ‘Laat maar. Hij is dood.’ Bael kwam aanhinken, de sjoefa nog steeds om maar de zwarte sluier hing op zijn borst. Er zat bloed op zijn heup, evenals op de punt van zijn laatste speer. ‘De schaduwlopers en schaduwmonsters zijn op de vlucht, car’a’carn. Verschillende natlanders hebben zich bij de dans met de speren gevoegd. Zelfs enkele geharnaste mannen, hoe wel ze aanvankelijk tegen ons dansten.’ Achter hem liep Sulin, on gesluierd, een lelijke jaap dwars over haar wang. ‘Maak ze af, hoelang dat ook duurt,’ zei Rhand. Hij liep weg, onzeker waarheen, zolang het hem maar van Aviendha wegvoerde, ik wil niet dat ze op het platteland gaan rondschuimen. Hou een oog je op de gardisten. Ik zoek later wel uit wie mannen van Rahvin waren en wie niet...’ Hij liep pratend door en keek niet om. Aanvaard wat je kunt hebben.
56
Nagloeiende balken
In het hoge venster was genoeg plaats voor Rhand om daarin op zijn tenen te staan en zowel links als rechts nog twee voet ruimte over te hebben. Met opgerolde hemdsmouwen staarde hij naar een tuin in het koninklijk paleis van Andor. Aviendha maakte met haar hand kringetjes in het rood stenen fonteinbekken, omdat ze zoveel water waar je alleen naar keek en waarin je siervissen hield, heel raadsel achtig vond. Aanvankelijk was ze behoorlijk verontwaardigd geweest, toen hij haar had gezegd dat ze in de stad niet op Trolloks mocht gaan jagen. Feitelijk wist hij niet eens zeker of ze in de tuin zou zijn geweest, als Sulin geen kleine lijfwacht van Speervrouwen had aangewezen die hem volgens Sulin niet zouden opvallen. Even min werd hij geacht te hebben gehoord dat de witharige Speervrou we haar eraan herinnerde dat ze geen Far Dareis Mai meer was en nog geen Wijze. Zonder jas, maar met zijn hoed op voor de zon, zat Mart op de rand van de fontein met haar te praten. Ongetwijfeld probeerde hij haar uit te horen of de Aiel mensen tegenhielden die weg wilden gaan. Mart zou waarschijnlijk nooit zijn klachten voor zich houden, zelfs al had hij besloten zijn lot te aanvaarden. Asmodean zat op een bank in de schaduw van een rode mirtelboom op de harp te spelen. Rhand vroeg zich af of de man wist of vermoedde wat er was gebeurd. Hij zou het zich niet kunnen herinneren – voor hem had het nooit plaatsgevonden – maar niemand wist wat een Verzaker wist of zelf kon bedenken.
Een beleefd kuchje maakte dat hij zich van de tuin afkeerde. Het venster waarvoor hij stond, was anderhalve stap boven de vloer in de westelijke muur van de troonzaal, de Grote Zaal, waar de koninginnen van Andor al bijna duizend jaar de gezantschappen hadden ontvangen en hun oordeel hadden uitgesproken. Het was de enigeplek waar hij volgens hem Mart en Aviendha ongezien en ongestoord in het oog kon houden. Er liepen twee rijen witte pilaren van twintig pas hoog evenwijdig aan de zijmuren naar achter.
Het licht uit de hoge ramen mengde zich met het gekleurde licht van de grote ramen in het half ronde plafond. In het glaswerk stonden beelden die afwisselend de Witte Leeuw, portretten van oude konin ginnen van het rijk en taferelen uit de Andoraanse geschiedenis weer gaven. Enaila en Somara leken niet onder de indruk. Rhand zocht steun met zijn vingers en sprong omlaag. ‘Nieuws van Bael?’
Enaila trok haar schouders op. ‘De jacht op de Trolloks gaat door.’ Aan haar stem te horen zou de kleine vrouw er graag aan hebben meegedaan. Door Somara’s lengte leek ze nog kleiner. ‘Sommige stadsmensen helpen mee. De meesten houden zich schuil. De poorten worden bewaakt. Ik denk dat geen enkel schaduwmonster zal ontsnappen, maar enkele Nachtlopers wel, vrees ik.’ Myrddraal waren moeilijk te doden en even lastig op te sporen. Het leek soms gemakkelijk de oude verhalen te geloven dat ze de schaduwen bereden en konden verdwijnen door zich om te draaien. ‘We hebben wat soep voor je meegebracht,’ zei Somara en knikte naar een zilveren schaal met een gestreepte doek die op de verhoging van de Leeuwentroon stond. Met de hand gesneden en verguld met reusachtige leeuwenklauwen onder aan de poten vormde de troon een enorme zetel. Over de vier witmarmeren treden leidde een rode loper ernaartoe. De Leeuw van Andor, gemaakt van maanstenen op een vlak vol robijnen, zou boven Morgases hoofd zichtbaar zijn als ze in haar zetel zat. ‘Aviendha zegt dat je vandaag nog niet hebt gegeten. Het is dezelfde soep die Lamelle anders voor je maakte.’ ik neem aan dat zich nog geen enkele dienaar heeft aangemeld,’ ver zuchtte Rhand. ‘Een kokkin misschien? Een keukenhulp?’ Enaila schudde minachtend het hoofd. Als het ooit zover zou komen, zou ze best bereid zijn een goede gai’shain te zijn, maar het idee dat ie mand zijn hele leven besteedde aan het dienen van een ander, stond haar vreselijk tegen.
Hij liep de treden op, hurkte neer om de doek omhoog te trekken. Hij vertrok zijn neus, want uit de geur maakte hij op dat in ieder geval een van de twee net zo’n slechte kokkin was als Lamelle vroeger. Het geluid van laarzen toen een man door de zaal naar voren kwam lopen, schonk hem de smoes zich om te draaien. Als hij geluk had, hoefde hij de soep niet op te eten.
De man die over de lange wit en rood betegelde vloer aan kwam lopen, was zeker geen Andoraan. Hij droeg een korte grijze jas en de ruime in de laarzen gestopte broek viel over zijn laarzen heen. Hij was slank, een hoofd groter dan Enaila, had een haviksneus en donkere scheefstaande ogen. Grijze lokken sierden zwart haar en een dikke snor omlijstte een brede mond. Hij bleef even staan, zakte met een kleine buiging kort door een knie en was heel handig met het kromzwaard aan zijn zijde, ondanks de twee zilveren bokalen in de ene hand en een dichtgelakte aardewerken kruik in de andere. ‘Vergeef me dat ik stoor,’ zei hij, ‘maar ik zag niemand die me kon aankondigen.’ Zijn kleren waren misschien eenvoudig en tijdens een lange reis gedragen, maar in zijn zwaardriem stak een ivoren staf met aan de punt een gouden wolvenkop. ‘Ik ben Davram Bashere, maar schalk-generaal van Saldea. Ik ben hier gekomen om met de Dra kenheer te praten, die zich volgens zeggen in deze stad zou ophouden. Mag ik aannemen dat ik nu met hem spreek?’ Zijn ogen schoten kort naar de glinsterende draken die zich in rood en goud rond Rhands armen kronkelden.