Выбрать главу

‘Ik ben Rhand Altor, heer Bashere, de Herrezen Draak.’ Enaila en Somara hadden zich tussen Rhand en de man opgesteld, beiden hadden de hand op de greep van hun lange messen gelegd en hielden zich gereed voor de sluier. ‘Het verbaast me een Saldeaanse heer in Caemlin te zien en nog meer dat hij me wenst te spreken.’

‘Eerlijk gezegd: ik ben naar Caemlin gereden om koningin Morgase te spreken, maar ik werd tegengehouden door die rouwdouwers van heer Gaebril. Of moet ik koning Gaebril zeggen? Is hij nog in leven?’ Zo te horen betwijfelde Bashere dat sterk en gaf hij er ook niet echt om. Hij wachtte niet op antwoord. ‘Velen in de stad zeggen dat koningin Morgase ook dood is.’

‘Ze zijn beiden dood,’ zei Rhand treurig. Hij ging op de troon zitten en zijn hoofd rustte tegen de leeuw van maanstenen. De troon was voor vrouwen ontworpen, ik heb Gaebril gedood, maar toen had hij Morgase al vermoord.’

Bashere trok een wenkbrauw hoog op. ‘Dien ik de koning van Andor dan te eren?’

Rhand boog zich boos naar voren. ‘Andor heeft altijd een koningin gehad en heeft die nog steeds. Elayne is de erfdochter. Na haar moeders dood is zij de koningin. Zij dient wellicht eerst gekroond te worden – ik ken de wetten niet – maar voor mij is zij de koningin. Ik ben de Herrezen Draak. Dat is alles wat ik wens en niet meer. Wat wilt u van me, heer Bashere?’

De man liet niet merken of Rhands boosheid hem wat deed. De schuine ogen namen Rhand zorgvuldig maar niet verontrust op. ‘De Witte Toren heeft toegestaan dat Mazrim Taim ontsnapte. De valse Draak.’ Hij zweeg even en sprak door toen Rhand niet reageerde. ‘Koningin Tenobia wilde geen nieuwe moeilijkheden in Saldea, dus werd ik uitgestuurd om opnieuw achter hem aan te jagen en er een eind aan te maken. Ik heb hem al vele weken naar het zuiden achtervolgd. U hoeft niet te vrezen dat ik een vreemd leger naar Andor heb gebracht. Afgezien van een lijfwacht van tien man heeft de rest een kamp in het Breemwoud opgeslagen, ruimten noorden van elke grens die Andor de laatste tweehonderd jaar heeft aangehouden. Maar ik weet zeker dat Taim in Andor is.’

Rhand ging weifelend rechtop zitten. ‘U kunt hem niet krijgen, heer Bashere.’

‘Mag ik u vragen waarom niet, mijn Heer Draak? Ik heb er geen bezwaar tegen als u liever de Aiel op hem laat jagen. Mijn mannen zullen tot mijn terugkomst in het Breemwoud blijven.’ Dit deel van zijn plan had hij niet zo gauw bekend willen maken. Uitstel kon hem duur komen te staan, maar hij was van plan geweest de naties eerst stevig in handen te hebben. Toch zou het net zo goed nu kunnen beginnen. ‘Ik ga een kwijtschelding aankondigen. Ik kan geleiden, heer Bashere. Waarom zou een andere man opgejaagd en gedood moeten worden omdat hij hetzelfde kan als ik? Ik ga aan kondigen dat iedere man die de Ware Bron kan aanraken, iedere man die het wil leren, naar me toe mag komen om zich onder mijn bescherming te stellen. De Laatste Slag nadert, heer Bashere. Er is wel licht niet voldoende tijd voor iemand van ons om nog krankzinnig te worden en ik zou trouwens geen enkele man vanwege dat gevaar willen verspillen. Toen tijdens de Trollok-oorlogen de Trolloks uit de Verwording optrokken, reden de Gruwheren met hen mee, mannen en vrouwen die de Kracht beheersten voor de Schaduw. We zullen in Tarmon Gai’don eveneens tegenover hen komen te staan. Ik weet niet hoeveel Aes Sedai aan mijn zijde zullen strijden, maar ik zal geen enkele geleider wegsturen als hij met mij naar die slag optrekt. Mazrim Taim is de mijne, heer Bashere, niet de uwe.’ ik begrijp het,’ was het effen antwoord. ‘U hebt Caemlin veroverd. Ik hoorde dat Tyr u behoort en Cairhien spoedig ook, als het al niet zo ver is. Bent u van plan met uw Aiel en uw leger geleiders van de Ene Kracht de wereld te veroveren?’

‘Als ik moet,’ zei Rhand op even vlakke toon. ‘Ik zal iedere vorst of vorstin die mij verwelkomt, als bondgenoot welkom heten, maar tot dusverre ben ik slechts gestuit op streven naar macht of regelrechte vijandschap. Heer Bashere, in Tarabon en Arad Doman heerst de wetteloosheid en in Cairhien is het weinig anders. Amadicia loert begerig naar Altara. De Seanchanen – u zult geruchten over hen in Saldea hebben vernomen en de ergste zijn waarschijnlijk waar – de Seanchanen aan de andere kant van de wereld kijken hebzuchtig naar ons allen. Allemaal mensen die hun eigen kleine strijd leveren, ter wijl Tarmon Gai’don aan de kim opdoemt. We hebben vrede nodig. Tijd nodig voordat de Trolloks komen, voor de Duistere uitbreekt, tijd om ons klaar te maken. Als ik alleen tijd en vrede voor de wereld kan vinden door die af te dwingen, dan zal ik dat doen. Ik wil het niet, maar ik zal het doen.’

‘Ik heb de Karaethon Reeks gelezen,’ merkte Bashere op. Hij stak de bokalen onder zijn arm om het lakzegel op de kruikhals te verbreken, waarna hij de bokalen volschonk. ‘Nog belangrijker is dat koningin Tenobia ze ook heeft gelezen. Ik kan niet namens Kandor, Arafel of Shienar spreken. Ik neem aan dat ze zich bij u aan zullen sluiten – in de Grenslanden weet zelfs een kind dat de Schaduw in de Verwording afwacht om zich op ons te storten – maar ik kan niet namens hen spreken.’ Enaila keek achterdochtig naar de bokaal die hij haar overhandigde, maar kwam de treden op en overhandigde Rhand de wijn. ‘Eerlijk gezegd, kan ik zelfs niet eens voor Saldea spreken. Tenobia heerst, ik ben slechts haar maarschalk. Maar als ik haar eenmaal een bericht met een snelle ruiter heb gezonden, neem ik aan dat hij zal terugkeren met de boodschap dat Saldea met de Herrezen Draak optrekt. Ondertussen bied ik u mijn diensten aan en die van negenduizend man van de Saldeaanse ruiterij.’ Rhand liet de wijn ronddraaien en staarde in het donkerrode vocht. Sammael in Illian en op andere plaatsen, en het Licht mocht weten waar de andere Verzakers waren. De Seanchanen wachtten aan de overkant van de Arythische Oceaan en hier waren mensen die op hun eigen voordeel en gewin af zouden springen, wat het de wereld ook zou kosten. ‘De vrede is nog ver van ons vandaan,’ zei hij zachtjes. ‘Voor een groot deel van de komende tijd zal dat bloed en dood betekenen.’

‘Dat is altijd zo,’ antwoordde Bashere rustig en Rhand wist niet op welke uitspraak hij reageerde. Wellicht op beide.

Asmodean stak zijn harp onder de arm en slenterde van Mart en Aviendha weg. Hij genoot ervan muziek te maken, maar niet voor een stel dat niet luisterde en het nog veel minder waardeerde. Hij wist niet zeker wat er die ochtend was gebeurd en of hij alles wilde weten. Te veel Aiel hadden hun verbazing laten blijken als ze hem zagen en hadden beweerd dat ze hem dood hadden gezien. Hij wil de geen bijzonderheden. In de muur voor hem zat een lange voor. Hij wist waardoor die scherpe rand was ontstaan, dat ijsgladde op pervlak, gladder dan een man in honderd jaar kon slijpen. Tevergeefs – en tegelijk ook huiverend – vroeg hij zich af of je, als je op die manier werd herboren, ook een nieuw mens werd. Hij dacht van niet. De onsterfelijkheid was verdwenen. Dat was een gave van de Grote Heer van het Duister. Die naam had hij in gedachten gebruikt, welke naam Rhand Altor ook hardop van hem eiste. Dat was bewijs genoeg dat hij zichzelf was. Geen onsterfelijkheid meer – hij wist dat het verbeelding was, maar soms dacht hij dat de tijd hem meesleurde, hem naar een graf trok waarvan hij had gedacht dat hij het nooit zou kennen – en het aantrekken van het beetje saidin waar toe hij nog in staat was, leek op het drinken van stinkend afvalwater. Lanfirs dood speet hem heel weinig, net als die van Rahvin, maar die van Lanfir wel het minst vanwege hetgeen ze hem had aangedaan. Hij zou ook lachen als ieder van de anderen stierf en het hardst bij de laatste. Hij was eigenlijk in het geheel niet als een nieuw mens herboren, maar zolang hij kon, zou hij krampachtig dat laatste toef je gras aan de rand van het ravijn vasthouden. Uiteindelijk zouden de wortels losscheuren en zou de lange val beginnen, maar tot dat ogenblik was hij nog steeds in leven.