Выбрать главу

‘Goed, dan zijn we klaar,’ zei Alviarin, die soepel van haar kruk op stond. De anderen volgden haar, streken rokken en stola’s glad en maakten zich klaar om weg te gaan. ‘Over drie dagen denk ik...’

‘Heb ik gezegd dat jullie mochten gaan, dochters?’ Dat waren de eerste woorden die Elaida sprak sinds ze hun had gevraagd te gaan zit ten. Ze keken haar verbaasd aan. Verbaasd! Enkelen schoven terug naar hun krukken, maar niet echt haastig. En niemand mompelde enige verontschuldiging! Ze had dit veel te lang laten doorzieken.

‘Aangezien jullie toch al staan, kunnen jullie beter blijven staan tot ik ben uitgesproken.’ Er ontstond enige verwarring bij de vrouwen die zich al half op hun kruk hadden laten zakken en ze sprak door, terwijl die weer onzeker rechtop gingen staan, ik heb niemand iets horen zeggen over de zoektocht naar dat méns en haar gezelschap.’ Het was niet nodig dat méns bij naam te noemen, de voorgangster van Elaida. Ze wisten over wie ze het had en Elaida vond het iedere dag moeilijker de naam van de vroegere Amyrlin te gebruiken. Elk probleem dat ze nu had – alle problemen – konden in de schoenen van dat méns worden geschoven.

‘Het is moeilijk,’ zei Alviarin effen, ‘aangezien we de geruchten dat ze de doodstraf heeft ondergaan hebben aangemoedigd.’ Die vrouw had ijs in haar aderen. Elaida keek haar recht in de ogen tot de Wit te zuster er veel te laat ‘Moeder’ aan toevoegde, maar dat klonk veel te onbewogen, bijna terloops.

Elaida liet haar ogen over de anderen gaan en staalde haar woorden. ‘Joline, jij hebt de leiding over de speurtocht en het onderzoek naar haar ontsnapping. Over beide zaken hoor ik niets anders dan moeilijkheden. Misschien, dochter, zal een dagelijkse boetedoening je helpen om je ijver te vergroten. Schrijf maar op wat je een gepaste straf vindt en geef het me. Als ik het... niet passend genoeg vind, zal ik het driedubbel zo erg maken.’

Ze zag tevreden hoe Jolines eeuwige glimlach verflauwde. Ze wilde wat zeggen, maar deed snel haar mond weer dicht onder de strenge ogen van Elaida. Uiteindelijk maakte ze een diepe revérence. ‘Zoals u beveelt, Moeder.’ De woorden kwamen moeizaam en de nederigheid was gespeeld, maar het volstond. Voor dit moment althans. ‘En hoe staat het met de pogingen de gevluchte vrouwen terug te halen?’ Het leek onmogelijk, maar Elaida’s stem klonk nog harder. De terugkeer van de Aes Sedai die na de afzetting van dat méns waren gevlucht, betekende de terugkeer van de Blauwe zusters naar de Toren. Ze was er niet zeker van of ze ooit nog een Blauwe zou kunnen vertrouwen. Maar ja, ze betwijfelde evenzeer of ze zich kon verlaten op wie er dan ook vandoor was gegaan en haar verheffing niet had toegejuicht. Desondanks diende de Toren weer één te zijn. Javindhra was met die taak belast. ‘Wederom stuiten we op moeilijkheden.’ Haar gezicht stond even streng als altijd, maar ze maakte telkens haar lippen nat bij die storm die over Elaida’s gezicht trok. ‘Moeder.’

Elaida schudde haar hoofd, ik wil niet over moeilijkheden horen, dochter. Morgen leg je me een lijst voor van alles wat je hebt ondernomen, waaronder alle maatregelen om ervoor te zorgen dat de wereld niets verneemt van een afsplitsing in de Toren.’ Dat was vreselijk belangrijk; er was een nieuwe Amyrlin, maar het beeld van een verenigde en machtige Toren diende voor de wereld onveranderd te blijven. ‘Als je niet genoeg tijd hebt voor het werk dat ik je heb op gedragen, kun je misschien maar beter overwegen je plaats als gezetene voor de Rode Ajah in de Zaal op te geven. Ik moet dat maar eens gaan overwegen.’

‘Dat zal niet nodig zijn, Moeder,’ zei de vrouw met het harde gezicht haastig. ‘Morgen ligt het verlangde overzicht op uw schrijftafel. Ik weet zeker dat velen spoedig zullen terugkeren.’ Elaida was daar niet van overtuigd, al wilde ze dat nog zo graag de Toren diende sterk te zijn, dat moest – maar ze had haar punt duidelijk gemaakt. Alle ogen, behalve die van Alviarin, straalden een bezorgd nadenken uit. Als Elaida bereid was een zuster van haar eigen vroegere Ajah aan te pakken en een Groene zuster die haar vanaf de eerste dag had gesteund zelfs nog harder aanpakte, dan hadden zij misschien een fout gemaakt door haar als een feestelijk vaandel te behandelen. Misschien hadden déze vrouwen haar tot Amyrlin Ze tel weten te verheffen, maar zij was de Amyrlin. Gedurende de komende dagen zou dat nog door verscheidene voorbeelden luid en duidelijk onderstreept worden. Zo nodig zou ze elke vrouw in dit vertrek een boetedoening laten ondergaan tot ze om genade smeekte. ‘Er zijn in Cairhien zowel Tyreense krijgslieden als Andoraanse,’ ging ze verder en negeerde de neergeslagen ogen. ‘De Tyreense soldaten zijn gezonden door de man die de Steen van Tyr heeft ingenomen.’ Shemerin klemde haar dikke handen ineen en Teslyn kromp in elkaar. Alleen Alviarin keek even onverstoorbaar als een bevroren meer. Elaida strekte fel haar arm uit en wees naar het schilderij van de twee mannen die elkaar met bliksems bevochten. ‘Kijk ernaar. Kijk! Of jullie mogen op handen en knieën de vloeren gaan schrobben! Als jullie zelfs het lef niet hebben om naar een schilderij te kijken, welke moed kunnen jullie dan opbrengen voor alles wat komen gaat? De Toren kan zulke lafaards niet gebruiken.’

Langzaam sloegen ze hun ogen op, schuifelend met hun voeten als zenuwachtige jonge meisjes. Alleen Alviarin keek rustig en schijn baar onbewogen. Shemerin wrong haar handen ineen en kreeg zelfs tranen in haar ogen. Er moest iets aan Shemerin worden gedaan. ‘Rhand Altor. Een man. Een geleider.’ De woorden kwamen als zweepslagen uit Elaida’s mond. Ze voelde hoe ook haar eigen maag zo verkrampte dat ze bang was te moeten braken. Op de een of andere manier lukte het haar haar gezicht in de plooi te houden en ze sabelde door, dwong zich alles te zeggen, haar woorden te lanceren als stenen uit een slinger. ‘Een man die gedoemd is krankzinnig te worden en voor zijn dood gruwelen te verspreiden met de Kracht. Erger nog. Arad Doman en Tarabon en alles daartussen zijn door al zijn opstanden in puinhopen veranderd. Al kunnen de oorlog en de hongersnood in Cairhien hem niet echt worden verweten, ze kondigen zeker een grotere oorlog aan, tussen Tyr en Andor, terwijl de Toren vrede nodig heeft! In Geldan predikt een of andere dwaze Shienaraan over hem voor menigten die zo groot zijn dat het leger van Alliandre niet in staat is die te beheersen. Hij is het grootste gevaar waar de Toren ooit voor heeft gestaan, de grootste dreiging die de wereld ooit heeft gekend en jullie kunnen het niet opbrengen hem bij name te noemen? Jullie kunnen niet eens zijn afbeelding aanschouwen?’